Sjef van Dongen op Spitsbergen, 1922-1926

Sjef van Dongen verhuisde met zijn ouders, zussen en broers in 1923 naar Spitsbergen. Zijn vader werkte er voor een Nederlandse steenkolenmijn en ook Sjef kreeg er een baan.

De Nederlandse gemeenschap op Spitbergen leidde een geïsoleerd bestaan. Behalve medewerkers van mijnen en hun gezinnen leefden er op Spitsbergen jagers. Deze ‘vangstmannen’ maakten jacht op beren en vossen.

Naar Spitsbergen

Sjef van Dongen (Josephus Maria Andreas Cornelius van Dongen) werd geboren op 30 maart 1906 in Haarlem. Zijn ouders kwamen uit Waalwijk. Later ging het gezin in Rotterdam wonen en daarna in Tilburg. Sjef heeft 10 jaar met zijn ouders, 2 zusjes en 2 broertjes in Tilburg gewoond.

In 1922 ging zijn vader voor een jaar naar Spitsbergen. Hij had een baan als chef van het proviandmagazijn gekregen bij de N.V. Nederlandsche Spitsbergen-Compagnie, kortweg ‘de Nespico’ genoemd. Hij regelde er voor het jaar erop ook een baantje, van kantoorbediende, voor Sjef. In september 1923 reisde de rest van het gezin Van Dongen af naar Spitsbergen. Eerst met de boot naar Hamburg, waar springstoffen geladen werden, en daarna via Noorwegen naar Spitsbergen.

Sjef van Dongen met zijn vader, moeder, zusjes en broertjes bij hun huis op Spitsbergen. Zeeuws Archief, Archief Sjef van Dongen, inventarisnummer 10.

Spitsbergen was sinds 1919 Noors en werd bestuurd door de gouverneur, de ‘Sysselmand’. Het eiland werd bevolkt door enerzijds vissers en jagers (‘vangstmannen’ genoemd) en anderzijds door werknemers van de verschillende mijnbedrijven. Behalve Nederlanders waren er Noren, Zweden en Schotten aanwezig op Spitsbergen. Er werd niet alleen steenkool gedolven, maar ook, in beperkte mate zink, marmer en gips.

Kolenmijnen

Nespico werd in 1919 opgericht in Rotterdam. Het bedrijf nam allereerst een kolenbedrijf (Isefjord Kulkompani Cap Boheman) over en in 1920 de steenkoolgroeve bij Barentsburg. Van oorsprong is Barentsburg een Nederlandse nederzetting, gesticht door Willem Barentsz., die vroeger in gebruik was bij walvisvaarders. Barentsburg ligt aan Green Harbour, een zij-fjord van het grote fjord dat Spitsbergen bijna in tweeën deelt.

De Nespico was de grootste steenkolenmaatschappij op Spitsbergen, in 1926 werkten er ongeveer 200 mensen, die samen met hun gezinnen woonden in het dorp Barentsburg.  Circa 70 kilometer verwijderd van Barentsburg ligt Adventbay, waar ook een centrale van Nespico stond. Deze centrale werd in Sjefs tijd met verlies draaiende gehouden. Een andere centrale was in Kingsbay.

In de jaren ’20 van de 20e eeuw werden echter steeds meer steenkolenmijnen verlaten wegens brand, of de moeilijke en daardoor kostbare transportmogelijkheden, of stilgelegd wegens gebrek aan financiën. Ook Nespico kwam in de moeilijkheden. In het najaar van 1926 werd de mijn in Barentsburg wegens buitensporige hoge transportkosten in combinatie met lage kolenprijzen en een gebrek aan bedrijfskapitaal gesloten.

Afgesloten van de wereld

De verbindingen tussen Spitsbergen en Europa waren slecht. Alle transport gebeurde met (kolen)schepen van de verschillende betrokken ondernemingen. Een vaste overheidsdienst tussen Noorwegen en Spitsbergen bestond niet. Ook de post werd met kolenschepen vervoerd.
Er waren geen vaste postkantoren op Spitsbergen. Bij kolenmaatschappijen die in bedrijf waren, stationeerde de Noorse overheid een postbeambte. In mei 1928 waren er bijvoorbeeld postbeambten op het radiotelegraafstation Green-Harbour (3 km van Barentsburg), Store Norske in Adventsbay en in Kingsbay. De maatschappijen moesten de postbeambte betalen.

0631-10-24
Aankomst van de eerste post in het voorjaar in Green Harbour. Zeeuws Archief, Archief Sjef van Dongen, inventarisnummer 10.

Wat betreft radioverbindingen was er alleen vanuit Green Harbour een verbinding met Noorwegen (Ingö), de bedrijven hadden op hun beurt een radiocontact met Green Harbour. Voordat Spitsbergen Noors werd, had een Zweeds bedrijf in Braganzabay een verbinding met Stockholm, maar die was in Sjefs tijd verboden.

Jacht op Spitsbergen

Spitsbergen was het land van de ‘vangstmannen’, de jagers. In de zomermaanden werkten de jagers bij de verschillende bedrijven op Spitsbergen (en joegen zij op vogels zoals eenden, ganzen) of reisden ze naar Noorwegen. In september gingen de jagers naar zelfgebouwde hutjes, waarvandaan zij op jacht gingen en waar zij de gehele (!) winter blijven. Allereerst verzamelden de jagers het drijfhout, bouwden of repareerden zij hun onderkomen, en legden ze een voorraad proviand aan. De jagers namen alleen de hoognodige proviand mee, vlees werd ter plekke geschoten (merendeel rendieren). Van november tot halverwege april werden witte en blauwe poolvossen gevangen en eventueel beren. In het voorjaar, mei-juni, maakten ze jacht op robben en werden eieren en dons uit de nesten verzameld.

Vossen werden met vallen gevangen en ook wel met vergif (strychnine), maar dat werd in 1927 bij wet verboden. Beren werden geschoten of in een hinderlaag gelokt met een stuk spek. Wanneer de beer het spek pakte ging automatisch een geweer af, waarbij het dier een kogel in zijn kop of borst kreeg.

Vossen werden geschoten voor de vacht. Robben ook wel voor hun vel maar hoofdzakelijk voor het spek. Beren voor de vacht, het berenvlees was alleen voor eigen gebruik. Tijdens Sjefs verblijf werd ook wel op rendieren gejaagd voor het vlees, maar er was officieel een verbod op – de dieren werden met uitsterven bedreigd.

Meestal ging de totale vangst in partijen naar Noorwegen. Vossenpelsen werden ook wel gedeeltelijk verkocht aan de bedrijven op Spitsbergen. De hoofdmarkt was Tromso in Noorwegen. Sjef over de jagers: “Durch Jahrenlange training sind es meistens Leute mit guten Ausdauer, gehärtet gegen Wind und Wetter. Durch dat Abwechselungsarme Leben werden sie meistens gleichgültig und verschlossen. Ueber Fangstleute und ihren Leben könnte man aug Bücher schreiben”.

Wat betreft de vangst van vis en walvis, werd er alleen op zalm op Spitsbergen gevist, maar hooguit in kleine hoeveelheden en als tijdverdrijf. Van walvisvangst was nauwelijks sprake meer in Sjefs tijd. Bij de vangst werd gebruikt gemaakt van een boot als drijvende walvishaven. Vaste walvishavens waren vaak moeilijk bereikbaar. In Green Harbour was ‘Radio’ de enige vaste walvishaven, maar in Sjefs tijd was deze al buiten gebruik. Van de walvissen werd spek en traan verkocht, en vroeger werden de botten verwerkt tot guano. Het vlees werd gegeten.