Omdat de Middelburgse “Brug der Zuchten” in 1938 vernieuwd moest worden, kreeg Vlissingen te maken met geschipper met bruggen.
Tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bracht een zogenaamde schipbrug over de Dokhaven in Vlissingen de verbinding tot stand tussen de Dokkade en de Houtkade. Vanaf de Keersluisbrug was de Vlissingse binnenstad op deze wijze gemakkelijk te bereiken. Deze schipbrug dateert uit het einde van de 19e eeuw.
Over de Dokhaven lag overigens nog een brug tussen de Peperdijk en de Dokkade. Deze uit 1694 daterende ‘drijfbrugge’, later Tonnenbrug genoemd, die de Peperdijk met de Dokkade verbond, was echter alleen toegankelijk voor voetgangers.
Aanvankelijk lag de schipbrug recht tegenover het stadhuis aan de Houtkade, maar op verzoek van de directie van de Koninklijke Maatschappij De Schelde verleende de gemeente in 1922 toestemming om de brug te verplaatsen in oostelijke richting. De brug verbond toen de Lampsinsstraat met de Onderstraat.
Regelmatig moesten de brugdelen worden versleept omdat er een schip van of naar de afbouwkade moest varen. Aangezien er frequent van deze brugverbinding gebruik werd gemaakt, konden de gemoederen van de wachtenden behoorlijk oplopen. Het nam namelijk geruime tijd in beslag om de brug te verslepen en de schepen doorgang te verlenen. In december 1935, bij het doorlaten van de Nieuw Zeeland, moest men maar liefst 27 uur wachten. Een paar jaar later werd het nog een graadje erger.
“Brug der Zuchten”
In 1938 besloot Rijkswaterstaat de stationsbrug in Middelburg te moderniseren. Na zo’n 70 jaar op handkracht te hebben gefunctioneerd, moest deze worden omgebouwd tot een electrische draaibrug. Bij deze renovatie, die in Vlissingen plaats zou moeten vinden, zou de brug ook worden gezandstraald en van een nieuw wegdek worden voorzien. In Middelburg vormde de stationsbrug, welke bekend stond als “de Brug der Zuchten”, de belangrijkste verbinding tussen de stad en de oostzijde van het Kanaal door Walcheren. Men ging naarstig op zoek naar een oplossing om dit probleem op te lossen.
Brug van Vlissingen naar Middelburg
Ook die vond Rijkswaterstaat in Vlissingen: de schipbrug over de Dokhaven. Als tegenprestatie zou er, ter vervanging van de schipbrug, een pontveertje voor fietsers en voetgangers worden gerealiseerd. Dit viel bij de Vlissingers niet in goede aarde.
Het regende bezwaarschriften tegen dit voornemen. Zo voorzag de directeur van het post- en telegraafkantoor groot ongerief voor zijn dienst. Om poststukken naar het station te brengen maakten de postauto’s 40 keer per dag gebruik van de schipbrug. Per dag zou er een verlies optreden van 2 uur, omdat er omgereden moest worden via de Walstraat en bij terugkomst over Nieuwendijk. Dit probleem werd door veel Vlissingse ondernemers onderschreven. Tijdens de raadsvergadering van 25 maart 1938 kwam deze kwestie uitgebreid aan de orde.
Van de regen in de drup
Burgemeester Van Woelderen had begrip voor de plaatselijke belangen, maar had tevens oog voor de noodtoestand die voor Middelburg dreigde. Ondanks de bestaande tegenstellingen moest Vlissingen zich een goede buurgemeente tonen, aldus de burgemeester. Het door Rijkswaterstaat beloofde pontveertje kwam er weliswaar maar bleek verre van bedrijfszeker. Regelmatig sloeg de motor af en dreef het bootje met 20 ‘opvarenden’ ergens in het midden van de Dokhaven.
Het gemotoriseerde bootje maakte vervolgens plaats voor een roeiboot. De gevolgen bleven niet uit. Personen vielen met fiets en al in het water en passagiers liepen regelmatig natte voeten op. Tijdens spitsuren was er zelfs politietoezicht nodig om de morrende wachtenden in toom te houden. Op dringend verzoek van het Vlissingse gemeentebestuur loste Rijkswaterstaat het probleem op door het aanleggen van een tijdelijke voetgangersbrug.
Vanaf november 1938 tot eind mei 1939 moesten de Vlissingers zich dus behelpen met deze magere binnenstadsontsluiting. De Middelburgers werden op hun beurt geconfronteerd met lange wachttijden en het wiebelige karakter van de schipbrug.
Dit artikel verscheen eerder in de serie “Even Omzien” van de PZC op 12-12-2001.