Krabbenvisserij op de Schelde in de oorlogsjaren 1941-1942

De krabbenvisserij langs de Schelde leverde inkomsten op in de oorlogsjaren 1941-1942. Archiefstukken van de Vlissingse zeemijn en de gemeente Vlissingen geven een inkijkje.

Een meeuw verorbert een krabbetje.

Voor de uitbraak van corona kon je geregeld jongens of jongemannen op de Loodsensteiger te Vlissingen zien staan, starend naar touwen vastgesjord aan de reling. Op de steiger stonden verder een of meerdere emmers. Plots werd naar een van de touwen gegrepen en omhoog uit het water getrokken. Er kwam dan een vangnet tevoorschijn met daarop vissenkoppen en krabben. De grootste krabben werden in de emmers gekiept en het grut ging weer het water in gevolgd door het vangnet. Desgevraagd luidde het antwoord dat de krabben voor de consumptie werden verkocht. Het grut ging trouwens ook een onzekere toekomst tegemoet.

Ook meeuwen houden van krab. Geregeld kan je op de basaltstenen grens tussen water en land of zelfs langs het Kanaal naar Middelburg meeuwen bezig zien een krab van poten ontdoen en vervolgens op te peuzelen.

Krabbenvangst van alle tijden

Mijn eigen jacht op krabben bestond uit het als kind langs het strand en tussen de stenen van golfbrekers zoeken naar krabben. Meenemen naar huis werd niet geapprecieerd, dus ze kregen weer de vrijheid – soms nadat je venijnig was geknepen door een van de scharen.

Uit vooroorlogse kranten komt naar voren dat de Belgen gek waren op krabben. Het was een toeristisch uitje om met het gezin naar de Schelde te gaan op jacht naar krabben. De vangst werd meegenomen en thuis klaargemaakt en verorberd.

Op Discovery zie je een serie waarin gevist wordt op reusachtige krabben, maar hoe zit dan met onze kustwateren? Werd er bijvoorbeeld ook hier professioneel op krabben gevist?

De Vlissingse vismijn en krabben

In 1942 vroeg J. v.d. Jagt uit Yerseke om ingeschreven te worden bij de Vlissingse Vismijn. De administrateur schreef op 5 augustus terug dat de Nederlandsche Visscherijcentrale dit niet toestond als het ging om vis en garnalen. Als het uitsluitend krabben betrof dan lag het anders, want dan kon misschien een vergunning als koper worden afgegeven. Wat wilde V.d. Jagt precies?, vroeg men zich af. Wat voor soort krabben? Hoe duur mochten ze zijn? Hoe werden ze opgehaald? Etc. etc.

De vismijn zelf beschikte niet over een opslagplaats voor emballage. Twee dagen later reageerde V.d. Jagt. Hij was geïnteresseerd in zogenaamde landkrabben en die moesten gesorteerd worden aangeboden. Alleen krabben tussen halfwas en groot wilde hij hebben, kleiner grut niet en daarbij werd uitgegaan van een hoeveelheid van 1.000 kilo. Voor een kilo krab werd zeven cent geboden en voor de emballage gezorgd. Ook was hij op zoek naar een geschikte vertegenwoordiger. De planning was een keer per week de krabben op te komen halen, bijvoorbeeld op de woensdag. Het liefst bezat de vertegenwoordiger een kleine opslagplaats om maandag en dinsdag de krabben te verzamelen voordat ze werden opgehaald.

Het antwoord van de administrateur geeft nog wat summiere details vrij. Er blijken al vaker opkopers voor krabben langs te zijn geweest met wisselende bedrijfsresultaten. Hij geloofde niet dat V.d. Jagt met zijn eisen/wensen veel kans op slagen had. De garnalenvissers vingen doorsnee genomen maar weinig krabben en dan waren het meestal nog kleine ook die ze aanvoerden. Een naam van een geschikte vertegenwoordiger kon niet gegeven worden. Wel werd onderstreept dat goede controle bij de aankoop een eerste vereiste was om teleurstellingen te voorkomen. Wellicht kon de magazijnmeester van de vismijn meer inlichtingen verstrekken.

Of V.d. Jagt zijn plannen heeft doorgezet is vanwege het ontbreken van verdere correspondentie onbekend. Er blijven dus nog steeds meer vragen dan antwoorden over maar regionale kranten vullen die deels in.

Krabbenvisserij op en langs Zeeuwse wateren 1941-1942

De winter van 1941 was streng en de oestervisserij kreeg de nodige klappen te verduren. Een aantal kreeftenvissers zocht bijverdiensten in het vissen op hoofd- of zeekrabben. In de tweede helft van juni werd op de Westerschelde ter hoogte van Vlissingen en Breskens en op de Oosterschelde ter hoogte van Burghsluis gevist – vooral met kreeftenkorven. De krabben hadden echter de strenge vorst niet overleefd en al snel gaf men het op.

Een visser zit voorovergebogen aan dek en sorteert klein grut van de vangst, waaronder krabben.
Het uitzoeken van de vangst op de Vli.13 door schipper Kees Jasperse. Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen, nr 10373.

Tussen half april en begin mei waren twee scheepjes op de Westerschelde aan het vissen, alleen op kleine strandkrabben. Of dit meer succes opleverde is onbekend. Toch is de berichtgeving in de kranten tegenstrijdig. Dezelfde Provinciale Zeeuwse Courant die met dit negatief nieuws kwam, vermeldt op 24 juni dat de krabben- en kreukelvangst onder Yerseke veel meer opbracht dan in voorafgaande jaren. De prijzen lagen zelfs zo’n 100% hoger.

Volgens De Zeeuw d.d. 19 juli liepen tientallen mannen en jongens de dijken en steigers af voor krabben waarvoor 10 cent per kilo werd betaald. Elf dagen later komen we dan te weten voor wie de krabben bestemd waren, namelijk België. Enorme aantallen worden gevangen, tot wel 40-50 kilo per visser op een dag. De vissers stonden tot het hoogwater opkwam. Ze waren met hun netten aan de gang, overal langs de dijken vanaf de Olzendepolder van Yerseke, Wemeldinge en Kattendijke. Dit ging tot in begin september door. Omdat de temperatuur langzamerhand begon te dalen, trokken de krabben naar diep water om zo de vorst door te komen. Een visser kon echter nog steeds zo’n 3-4 gulden op een dag verdienen.

De Zierikzeesche Nieuwsbode van 14 juli 1942 geeft ook wat meer informatie over de emballage. Inmiddels is ook op Tholen de belangstelling in het vangen van krabben stevig toegenomen. Zo werd in St. Maartensdijk wekelijks zo’n 500 kilo afgeleverd. Grote man hierachter was H. Lacor, bedrijfsleider van de plaatselijke Slipper- en Mosselfabriek.

Naast het al eerder genoemde België was Holland in belangrijke afzetmarkt. Eenmaal gevangen bleef een krab twee weken in leven. Twee keer werd vanuit St. Maartensdijk een vracht afgeleverd in Yerseke en vanuit hier verder doorgestuurd. Elke grote zak bevatte rond de veertig kilo krab, waarbij zij nog steeds bewegingsruimte hadden. De zakken werden plat in de auto gelegd en vooral niet gestapeld, de levende ware moest immers tot de plaats van aflevering in leven blijven.