Weeskamers

Wezen zijn minderjarige kinderen waarvan minstens een van de ouders is overleden. Het college van weesmeesters was tot en met 1810 belast met het toezicht op het beheer van de bezittingen van minderjarige wezen. De kans dat kinderen vroeger voor het bereiken van de volwassen leeftijd een of beide ouders verloren was groot. Daarom is het de moeite waard deze archieven te raadplegen.

De stukken uit de weeskamer geven veel informatie. Niet alleen over de gezinssamenstelling, leeftijden van kinderen en familierelaties, maar ook over de welstand van de ouders en het beroep dat de vader uitoefende.

Weeskamers: tot 1811

In Zeeland was functioneerde de weeskamer vanaf de 15e eeuw tot en met 1810. De weeskamer was plaatselijk overheidscollege belast met het toezicht op het beheer van de bezittingen van minderjarige  of ‘onmondige’ wezen. De weeskamer moest voorkomen dat familieleden de nagelaten bezittingen van de ouder(s) ten nadele van de kinderen ‘plunderden’.

De taken van de weeskamer werden na 1810 overgenomen door de nieuwe rechterlijke organisatie. Pas in 1852 werd de weeskamer officieel opgeheven.

In tegenstelling tot het huidige spraakgebruik had het begrip ‘wees’ vroeger een iets ruimere betekenis. Men verstond hieronder niet alleen een kind dat geheel ouderloos was, maar ook een kind dat één van beide ouders verloren had. In het laatste geval sprak men ook wel van halfwees, in het andere van volwees.

De ‘weeskamer’ is niet een ‘weeshuis’. Het weeshuis was de instelling waar weeskinderen werden ondergebracht, wanneer beide ouders waren overleden of één ouder, waarbij de overblijvende ouder niet in staat was voor de kinderen te zorgen.

Werkwijze weeskamer

De werkwijze van een plaatselijke weeskamer was geregeld in een ‘keur’,  een verordening of reglement. De regeling of uitvoering kon plaatselijk verschillen, maar komt hier op neer:

  • Wanneer van een ouder met minderjarige kinderen kwam te overlijden, diende de andere ouder of een verwant aangifte te doen bij de plaatselijke weeskamer. De aangifte moest gebeuren binnen een bepaalde tijd, variërend van veertien dagen tot één maand na overlijden.
  • De aangever moest aan de weeskamer meedelen of de voogdij over de nagelaten minderjarige kinderen geregeld was.
    Een echtpaar kon in de voogdij voorzien hebben bij het opmaken van een testament of door een akte van seclusie (uitsluiting).

Een akte van seclusie, opgemaakt voor het gerecht of de notaris, sloot de weeskamer uit van de voogdij. Meestal werd hierbij de voogdij opgedragen aan de langstlevende van het echtpaar. Deze kreeg dan het recht een tweede en eventueel een derde voogd te benoemen. De weeskamer stelde zich in zo’n geval tevreden met een akte van acceptatie, waarin de voogd verklaarde de voogdij te accepteren.

  • Wanneer de voogdij niet geregeld was bij testament of akte van seclusie benoemde de weeskamer de voogden en hield vervolgens toezicht op het beheer dat de voogden over de boedel uitoefenden.
  • Voor het voogdijschap kwam allereerst de overlevende ouder in aanmerking. Daarnaast benoemde de weeskamer vaak een toeziend voogd, meestal uit de familie van de overledene. Het toezicht eindigde op het moment dat een wees meerderjarig werd of trouwde.
    In geval beide ouders overleden, verkocht de weeskamer de goederen uit de erfenis van een wees en belegde de opbrengst in weinig risicodragende waardepapieren.
  • Om het vermogen van de ouders te bepalen moest een boedelinventaris worden overlegd. Dergelijke inventarissen geven veel inzicht in de bezittingen van het gezin. De bezittingen konden soms tot in de details zijn beschreven, met niet alleen gegevens over het huis en landerijen, maar ook over de inboedel, van meubels tot serviesgoed.
  • In de rekeningen van de weeskamer worden de uitgaven verantwoord die de voogd heeft gedaan voor de opvoeding, bijvoorbeeld aan kleding, onderwijs en het leren van een ambacht. De rekeningen werden periodiek opgemaakt. Daardoor is het mogelijk de opvoeding van een kind per leeftijdsfase te volgen. De kinderen werden meestal opgevoed door de overblijvende ouder. Als beide ouders waren overleden werd de opvoeding ter hand genomen door al dan niet betaalde particulieren (soms familieleden), het Burgerweeshuis of een andere instelling.

Registers van weesakten of ‘weesboeken’

De registers van weesakten of ‘weesboeken’ vormen de kern van het weeskamerarchief. Hierin werden in chronologische volgorde de verschillende akten ingeschreven.

Afhankelijk van de nauwkeurigheid van de secretaris van de weeskamer zijn de weesboeken voorzien van een alfabetische index. Wees erop bedacht dat de index vaak op voornaam is gesteld en dat deze zich meestal beperkt tot de naam van de overlevende echtgenoot.

Daarnaast vind je verschillende stukken in dit archief: boedelrekeningen en ‑inventarissen, soms eigendomsakten of stukken uit een familiearchief.

Weeskamers: logisch vervolg op DTB- en lidmaatregisters

Omdat het archief van de weeskamer minder omvangrijk is dan de notariële archieven of het rechterlijke archief, is het verstandig dit als eerste te raadplegen nadat u de doop‑, trouw‑, begraaf‑ en lidmaatregisters hebt doorgewerkt.

Door archiefdiensten en particulieren zijn indexen gemaakt op de weesakten en de series boedelrekeningen en ‑inventarissen. Deze zijn in het Zeeuws Archief en via de Zeeuws Archief-studiezaal bij het Genealogisch Centrum Zeeland te raadplegen.

Aandachtspunten:

  • Bedenk dat in plaatsen zonder weeskamer de administratie ten behoeve van de wezen werd gevoerd door het plaatselijke gerecht (de schepenbank). In dat geval vindt u deze administratie terug in de oud‑rechterlijke archieven.
  • In het Hulsterambacht en het Vrije van Sluis was er geen afzonderlijke weeskamer, maar hield het college van burgemeesters en schepenen zich met weeszaken bezig.
  • Archieven van weeskamers en gerechten van plaatsen waar tegenwoordig een gemeentearchief is gevestigd, zijn overgedragen aan die archiefdiensten.

Voorbeeld Dingeman Pieterse van der Os was administrerend voogd van Ida van der Graft, het kind van Lena Dingemanse van der Os en Otto van der Graft. Toen haar moeder in 1738 overleed was Ida 3 jaar oud. Haar vader, een timmerman uit Burgh, liet haar in de steek: hij vluchtte van het eiland Schouwen na het begaan van een misdaad. Ida werd ondergebracht bij haar oom Pieter van der Os, die tot 1741 nog geld of ‘mondkosten’ van Otto ontving voor haar onderhoud. Toen haar vader niet meer wilde betalen, moest er een oplossing worden bedacht. Pieter had niet genoeg inkomen om te kunnen onderhouden. Daartoe werd het erfdeel aangewend dat Ida van haar opa in 1739 kreeg. Het ging om de rente van een lening aan de stad Zierikzee van £ 151. Dingeman Pieterse van der Os moest elke twee jaar bij de regenten van de weeskamer van Zierikzee verantwoording afleggen van het onderhoud van Ida. In 1749 overleed Pieter en kwam Ida ten laste van diens weduwe. Na vijf maanden ging Ida bij andere familieleden in de kost. Uit de rekeningen blijkt dat Ida het vak leerde van wol‑ en linnennaaister bij het kleermakersgilde. Begin 1753 werd Ida 17 jaar en ging ze trouwen. Zij ontving 11 schellingen en 4 penningen voor haar bruiloft. De voogden werden door de weeskamer bedankt voor hun toezicht en het restant van het erfdeel van haar grootvader, een klein bedrag, werd aan haar uitgekeerd. Gemeentearchief Schouwen‑Duiveland, Weeskamer Zierikzee, inv.nr 3820.

Literatuur

  • A.F. Gehlen, Notariële akten uit de 17e en 18e eeuw (Handleiding voor gebruikers) (Zutphen 1986).
  • F.L. Hartong, Registers der protocollen van notarissen in Nederland (van ca. 1550 tot 1916) (Rotterdam 1916); J.E. Karsdorp e.a., Protocollenregister, register van de protocollen der notarissen die in de periode 1916‑1984 in Nederland in functie waren (Amsterdam 1985).
  • Over Zeeuwse weeskamers in de 16e tot en met begin 19e eeuw: inleidingen van de inventarissen van de archieven van de weeskamers van Veere en Zierikzee.

Weeskamer Veere

Bekijk de inventaris van het archief van de Weeskamer Veere, (1454) 1463-1811 (1851).

www.archieven.nl