Afscheiding van 1834

Na de invoering van het Algemeen Reglement van 1816 ontstonden in de Nederlandse Hervormde Kerk kritische geluiden over de belijdenis van dit kerkgenootschap. In 1834 scheidden zich enkele predikanten af.

In Zeeland was het de Biggekerkse predikant Huibert Jacobus Budding die zich niet meer kon vinden in de leer van de Hervormde kerk. Veel gezinnen sloten zich bij hem aan, vooral in de omgeving van Goes kreeg hij veel aanhang. De volgelingen van de Afscheiding gingen zich ‘gereformeerd’ noemen, waarmee ze aangaven terug te willen keren naar de oude waarden van het calvinisme. In de periode daarna ontstonden er afgescheiden gemeenten, die hun godsdienstbijeenkomsten hielden in boerenschuren, ondanks repressie van de burgerlijke overheid.

Toen de nieuwe gemeenten bij de overheid erkenning wilden onder de naam Christelijk Afgescheidenen, leidde dit tot een conflict en uiteindelijk een breuk tussen Budding en verschillende van zijn gemeenten.

Budding en zijn medestanders scheidden zich af van de afgescheidenen en stichtten de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis. Toen Budding in 1844 ook deze gemeenten verliet, vonden de herderloze leden aansluiting bij de volgelingen van ds Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer, die in Pieter van Dijke en Daniël Bakker belangrijke medestanders had. Samen vormden de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis en de Ledeboerianen in 1907 de Gereformeerde Gemeenten in Nederland.

Budding werd in 1852 voorganger van de Vrije Evangelische Gemeenten.

Emigratie van gereformeerden

De afgescheidenen die door Budding waren verlaten vonden in 1841 in ds Cornelius van der Meulen een nieuwe herder en gingen verder als gereformeerden. Een grote groep uit deze stroming besloot te emigreren naar de Verenigde Staten. Onder leiding van ds Van der Meulen trok de emigrantengemeente naar de staat Michigan, waar een Nederlandse kolonie werd gesticht.

Voorbeeld De Afscheiding heeft in Zeeland diepe sporen getrokken. Vanaf 1836 sloten soms hele families zich aan bij Budding en de zijnen. Zo ook in Kapelle op Zuid-Beveland. In 1867 leidde Budding een vergadering ten huize van Quinten van de Vrie. Er kwam daar een kleine groep bijeen, die zich later vrij-evangelisch noemde. Het waren Jacomina Pieternella Krieger, weduwe van de vroegere ouderling Cornelis van Zweden, haar zoon Jacobus van Zweden en Willemina Sandee, haar dochter Leuntje van Zweden, echtgenote van Adriaan Glerum, Marinus Sela, Quinten van de Vrie, Maatje van de Linde, Cornelis Kooman en Dina Geense, Pieter de Munnik en zijn dochter Maatje de Munnik, Jannetje Jeremiasse, echtgenote van Jan Korstanje, Krijna Jacoba de Smit, Maatje Lavooij, echtgenote van Adriaan de Jager, en Adriana Kole, echtgenote van Arie van Weele. C. Dekker, Gereformeerd en Evangelisch, p. 359.

Literatuur

Over de mensen die in de jaren na 1834 zich afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk zijn enkele studies verschenen, waarbij ook veel genealogische informatie is opgenomen.

  • C. Dekker, Gereformeerd en Evangelisch. Buddinggemeente Goes 1839-1881 (Kampen 1992)
  • J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in Zeeland, deel 1: De Bevelanden en Zeeuws-Vlaanderen (Barneveld 1987), deel 2: Walcheren, Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint Philipsland (Barneveld 1989)