De vrijheid van Tannetje de Vrije

Van 1762 tot 1768 woonde er een Afrikaans meisje op Walcheren. Een Zeeuwse kapitein had haar van zijn reis naar Afrika en Suriname meegebracht. In Zeeland kreeg ze de naam Tannetje Vrijheid, in Suriname stond ze bekend als ‘de vrije Tannetje de Vrije’.

De Nederduits-gereformeerde gemeente in het dorp Grijpskerke op Walcheren kreeg in 1764 een nieuwe predikant. Dominee Michaël van den Vondel werd dat jaar beroepen en bevestigd. Hij was geboren en getogen in Middelburg, en had sinds 1747 gepreekt in Colijnsplaat, waar hij erg geliefd was. [1]

Een ‘zwartin’ in Grijpskerke

Een half jaar na zijn vestiging in Grijpskerke maakte Van den Vondel in het notulenboek van de kerkenraad melding van een opmerkelijke gebeurtenis. Onder de twintig nieuwe lidmaten die 8 maart 1765 werden aangenomen, was een zwarte vrouw. Van den Vondel: “Onder welke twintig persoonen eene zwartin was van de kust van Guinée. Welke ook gedoopt was den 8 [?] maart, en genaamd Tannetje naar de vrouw van den capitein die haar mede had gebragt, en toegenaamd Vrijheid naar het schip met welke zij was overgekoomen. Immers zoo verre ons berigt is”. [2] 

De kerk te Grijpskerke op Walcheren in1743. Ets van Hendrik Spilman naar een tekening van Cornelis Pronk, 2e helft 18e eeuw. Zeeuws Archief, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr THA-1599.

In het lidmatenregister noteerde hij achter haar naam: “zijnde een zwartin van de kust Guinée, welke ook gedoopt is den 17 maart 1765 op sond. namidd.”. [3]

Tannetje is inderdaad terug te vinden in het doopboek van de gereformeerde gemeente Grijpskerke, op 17 maart 1765. Zoals van alle andere gedoopten wilde Van den Vondel ook van Tannetje de namen van haar vader en moeder registreren. Blijkbaar vond hij wat hij hoorde zo interessant dat hij uiteindelijk heel wat meer gegevens opnam. Een voorbeeld is haar geboortedatum: Tannetje was 7 maart 16 jaar geworden. In het doopboek schreef hij over haar:

“Tannetje, eene moorinne, toegenaamd Vrijheid, is gebooren (zooals uijt berigten bleek) den 7 maart 1749 te Jeran, Bekwoeij op de kust van Guinée, haar vaders naam gaf zij op dat was Sakkepee Sompondewopee. Haar moeders naam Magorobbe Magondorobbe.

Zij was tot slavin ingekogt op de Boven- of Greijnkust van Guinée. Door de hr capt. Pieter Stap in het vaderland gebragt den 2 junij 1762.

In den christen godsdienst onderwezen, en tot lidmaat aangenomen den 8 maart 1765. Gedoopt den 17 maart daaraanvolgende. De doopgetuijgen waaren Marinus de Nijssen en Tannetje Leijnsen, weduwe van capt. Jacobus de Nijssen”. [4]

Inschrijving van de doop van Tannetje Vrijheid. Zeeuws Archief, Archief Hervormde Gemeente Grijpskerke, inv.nr 30, p. 2.

De in de tekst genoemde kapiteins, Pieter Stap en Jacobus de Nijssen, waren beide zeekapiteins uit Vlissingen die trans-Atlantische slavenreizen maakten met schepen van boekhouder Abraham de Croeff.

Mensenhandel

Zeeuwse rederijen reedden in de 17e en 18e eeuw veel trans-Atlantische slavenreizen uit. Hierbij vertrokken schepen vol ruilgoederen naar de kust van West-Afrika, waar de goederen werden geruild tegen tot slaaf gemaakte Afrikanen. Vervolgens werd met de oversteek over de Atlantische Oceaan gemaakt. In de Nederlandse koloniën in de Cariben werden de slaafgemaakten verkocht. De Afrikanen gingen een leven in slavernij tegemoet op een van de vele plantages. Met de producten van de plantages voeren de schepen terug naar Zeeland.

Het is aannemelijk dat kapitein Pieter Stap tijdens zijn reis in 1761 Tannetje kocht, samen met enkele honderden andere tot slaaf gemaakte Afrikanen. Hij kocht hen in kustregio’s die nu deel uitmaken van Cote d’Ivoire en Ghana. Tannetje kan hij gekocht hebben in dat laatste land – zij was volgens de registratie in het doopboek geboren in ‘Bekwoeij’, mogelijk de gemeente Bekwai in de Ashanti-regio in Ghana. Maar het is ook mogelijk dat zij in een regio op de grens van de Greinkust en Goudkust, in het huidige Cote d’Ivoire te koop was aangeboden.

Aankomst van kapitein Pieter Stap. Middelburgsche Courant, 3 juni 1762.

Nadat kapitein Stap zo’n 300 slaafgemaakten in zijn schip ‘Vlissingen’ had geladen maakte hij eind 1761 de oversteek over de Atlantische Oceaan. In Suriname verkocht hij de slaafgemaakten tijdens drie veilingdagen in december van dat jaar. [5] Tannetje nam hij mee naar Vlissingen, waar zij 2 juni 1762 arriveerden.

De naam van de tweede zeekapitein uit het doopregister is die van Jacobus de Nijssen. Hij trouwde in 1734 met Tannetje Leijnsen uit Middelburg. [6] Kapitein De Nijssen maakte diverse driehoeks- of trans-Atlantische slavenreizen en was in de jaren ’40 kapitein op een schip met de naam ‘de Gulde Vrijheid’. Jacobus de Nijssen was ten tijde van Tannetjes doop al overleden, maar zijn vrouw en zijn broer traden op als getuigen.

Herkomst naam

Tannetje Vrijheid werd dus niet vernoemd naar de vrouw en het schip van de kapitein die haar naar Zeeland bracht. De vrouw van Pieter Stap heette Johanna Corbelijn en zijn schip ‘de Vlissingen’.

Tannetje Vrijheid werd vernoemd naar Tannetje Leijnsen. Vermoedelijk woonde ze bij haar in Grijpskerke. Haar achternaam Vrijheid zou kunnen verwijzen naar het schip ‘de Gulde Vrijheid’ van wijlen kapitein De Nijssen, maar aannemelijk is dat deze betrekking heeft op de in Zeeland herwonnen vrijheid.

Waar Tannetje verbleef vanaf haar aankomst tot aan haar inschrijving in 1765 in de lidmaat- en doopregisters van Grijpskerke is onbekend.

Naar Paramaribo

Het lidmatenregister vermeldt dat zij een half jaar later Grijpskerke verliet: “met attestatie vertrokken naar Vlissingen den 22 sept. 1765”. In Vlissingen woonde ze enkele maanden aan de Palingstraat. Een paar jaar later verliet ze Vlissingen. 13 februari 1768 werd ze als lidmaat van de gereformeerde gemeente Vlissingen uitgeschreven. Zij gaf als bestemming op: Paramaribo, Suriname. [7] Een maand later werd ze twintig jaar.

Vlissingen vanuit zee omstreeks 1750. Optica-prent, 31×44 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata II, nr 1157.

In 1768 reisde Tannetje Vrijheid terug naar Suriname, het land waar veel van haar lotgenoten, mogelijk zelfs familieleden in 1761 waren verkocht.

Tannetje de Vrije

Van haar aankomst in Paramaribo, Suriname, ontbreekt elk spoor. Enkele decennia later maken de Surinaamse bronnen melding van iemand die zij zou kunnen zijn: ‘Tannetje de Vrije’. Deze Tannetje benoemde in 1789, op de dag van haar overlijden, haar kinderen, alle minderjarig, tot haar enige erfgenamen. [8]

Zeilschip met drie masten en gebold zeilen voor een kust waar veel schepen zijn afgemeerd.
Fregat voor de kust bij Paramaribo, Suriname. Detail uit de aquarel van Frederik Jägerschiöld, 1772. Rijksmuseum NG-1980-2-B.

Haar kinderen erfden alle “na te laatene goederen, zo roerende als onroerende, mitsgaders actien en crediten, rechten en gerechtigheeden”. Helaas werden noch haar kinderen noch haar bezittingen door de notaris nader benoemd. Toch was Tannetje de Vrije niet onbemiddeld zoals zij in het testament duidelijk verklaarde: “Laatstelijk declareerde de testatrice in gemoede beneeden de vijf duijzend guldens gegoed te zijn”. 

Verder bepaalde zij dat het haar “expresse wil en begeerte” was dat “’t de negerin Aurora van mevrouw Van Daalen zal vrijstaan te blijven woonen op haar testatrices erf te einde haar testatrices kinderen op te passen – immer & in allen gevallen nooit door haare executeur en voogd der kinders zal mogen werden verstooten”.

Tot voogd en executeur van het testament benoemde zij Lucas Schermer. Schermer was van 1780 tot zijn ontslag in 1786 boekhouder en kassier ter secretarie van de Sociëteit van Suriname. [9]

Landkaart van Suriname en Berbice, met inzet: plattegrond van Paramaribo. Gravure, ca 1769, uitgegeven door Isaac Tirion in Amsterdam. Zeeuws Archief, Verzameling Beeld en Geluid inv.nr 590.

Van ondertekening van het testament kwam het niet meer. Tannetje de Vrije was te ziek. De notaris noteerde dat het testament in bijzijn van getuigen aan de testatrice was voorgelezen en haar goedkeuring kreeg, maar dat zij te kennen gaf de akte niet te kunnen ondertekenen omdat “haar de oogen duijster wierden”. Haar krachten namen zodanig af dat zij niet meer in staat was tot ondertekening, aldus de notaris: “in welken toestand, na eenigen tijd gewacht te hebben, haar ook hebben gelaaten, waar op kort na dat wij waren heen gegaan, is komen te overlijden”.

Tannetje de Vrije overleed op 19 oktober 1789 in Paramaribo. [10] Of Schermer een goed voogd was, is de vraag. Bij zijn overlijden in 1790 bleek zijn boedel ‘insolvent’. In zijn papieren werd het testament van ‘de vrije Tannetje de Vrije’ aangetroffen, waarin zij hem tot voogd benoemde. De curatoren merkten zuinigjes op dat waren zij ten tijde van Tannetjes overlijden daarvan op de hoogte geweest, er “wel iets te zeggen zoude zijn geweest”. [11] Ze zorgden er in elk geval voor dat haar kinderen een andere voogd of curator kregen toegewezen. [12]