Klassieke wandtapijten voor een Middelburgs droomhuis uit 1765

Hoe richtte omstreeks 1765 een puissant rijk echtpaar hun droomhuis in Middelburg in? Niet altijd volgens de laatste mode, zo bewijst de inrichting van één van de belangrijkste kamers. De in de betimmering opgenomen wandtapijten waren een veilige keuze en verleenden de eigenaren de status, waarnaar zij op zoek waren.

Johan Adriaan van de Perre (1738-1790) en zijn vrouw Jacoba van den Brande (1735-1794) lieten vanaf 1763 hun huis in Middelburg verbouwen. Het ging om een omvangrijke en ingrijpende verbouwing van zowel het exterieur als het interieur. Het resultaat was een stadspaleisje met een perfecte halfronde gevel van geschuurde, rode bakstenen. Achter de moderne strakke façade gingen kamers in een weelderige stijl schuil. Eén van de grootste en meest belangrijke vertrekken was de tapijtkamer.

Tegenwoordig biedt het voormalige woonhuis van het echtpaar Van de Perre-Van de Brande plaats aan de werkvertrekken van de medewerkers van het Zeeuws Archief. De tapijtkamer is de kamer van de directeur.

Tapijtkamer in het Van de Perrehuis te Middelburg. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

Uitbundige versieringen

De tapijtkamer is een groot vertrek van circa 8,3 x 6,6 meter en kijkt uit op het zuiden. De kamer is ingericht in de Lodewijk XV-stijl, die ook wel met de term rococo wordt aangeduid. De kenmerkende uitbundige versieringen met asymmetrische motieven zijn terug te vinden in het stuc-plafond, de deuren met snijwerk, de schouw met spiegel en verguld bronzen wandkandelaars en de lambrisering met wandtapijten.

De kamer is een van de vijf vertrekken aan de tuinzijde die door het openen van tussendeuren met elkaar verbonden kunnen worden. Een dergelijke reeks van kamers wordt wel een ‘enfilade’ genoemd. De ramen van de tapijtkamer bieden uitzicht op het stadhuis en op het Hof van Zeeland, het bestuurlijk centrum van het gewest, gehuisvest in de voormalige abdij.

Mars en Minerva

In de wand tegenover de ramen zijn nog eens twee deuren opgenomen. Ze geven toegang tot de gang, maar zijn vanuit de kamer nauwelijks zichtbaar omdat ze opgaan in een groot tapijt. Dit bijna wandvullende tapijt van circa 3 x 7,7 meter verbeeldt de triomf van Mars, een allegorie op de oorlog. Een andere wand is gedecoreerd met de triomf van Minerva, een tapijt van 3 x 4 meter, en stelt een allegorie op de vrede voor.

 

  • De god Mars, allegorie op de oorlog. Wandtapijt uit het atelier Leyniers te Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

  • De god Mars, allegorie op de oorlog. Wandtapijt uit het atelier Leyniers te Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

    De overwinnaar Mars, god van de oorlog, zit op zijn zegewagen en wordt voortgetrokken door twee leeuwen, symbolen van kracht. De ene leeuw draagt een engel die een lauwerkrans, symbool van de Faam, omhoogsteekt. De andere leeuw wordt begeleid door de gevleugelde Vrouwe Fortuna. Zij draagt onder haar arm een rad, symbool van de wisselvalligheid van het lot. Soldaten voeren naast en achter de wagen oorlogsbuit en krijgsgevangenen mee in de stoet. Een gevleugelde figuur, de genius van de Overwinning, houdt de zegekrans boven het hoofd van Mars, terwijl de Faam voor hem uitvliegt en zijn roem met bazuingeschal verkondigt. De brandende stad op de achtergrond verbeeldt het oorlogsgeweld dat de beschaving verwoest.

    • De godin Minerva, allegorie op de vrede. Tapijt uit het atelier Leyniers uit Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

    • De godin Minerva, allegorie op de vrede. Tapijt uit het atelier Leyniers uit Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

    • Detail het wandtapijt met de allegorie over de vrede. Tapijt uit het atelier Leyniers uit Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

      De voorstelling van Minerva onderstreept het belang van de beschaving. Minerva is de antipode van Mars. Zij is de godin van de wijsheid, van de kennis en van de vrede. Als strijdbare godin kan zij vrede doen heersen en beschermt zij de beschaving, hier voorgesteld door verschillende allegorische figuren. De vrouw naast haar met de hoorn des overvloeds onder haar arm symboliseert de Voorspoed. Een gezelschap bestaande uit personificaties van de Bouwkunst, de Schilderkunst, de Wetenschappen, de Poëzie en de Muziek komt zijn eer aan Minerva betuigen. Op de voorgrond vernietigen twee engelen oorlogstuig, terwijl de Faam de overwinning van Minerva met bazuingeschal verkondigt: de rede zegeviert over het zinneloze geweld.

      Hercules en Omphale

      Een derde tapijt in de kamer is veel minder groot en vult de wandruimte naast de schouw. Het gaat om Hercules en Omphale en meet circa 3 x 1,3 meter.

      Hercules en Omphale. Wandtapijt uit het atelier Leyniers te Brussel. Foto: Zeeuws Archief, 2020.

      Omphale was een mythische koningin van Lydië, een deel van het huidige Turkije. Zij kocht de held Hercules, niet om hem als slaaf te gebruiken, maar als minnaar. Hercules liet zich als slaaf verkopen omdat hij, in opdracht van het Orakel van Delphi, boete moest doen voor een moord die hij had gepleegd.

      Hij werd als slaaf vernederd, moest zich kleden als een vrouw en vrouwentaken uitvoeren, zoals garen spinnen. Hercules is daarom vaak afgebeeld met een spinrokken in zijn hand. [1] Omphale daarentegen draagt de leeuwenhuid van de held Hercules. Toen Omphale ontdekte wie haar slaaf in werkelijkheid was, liet ze hem vrij. Zij werden geliefden en traden zelfs in het huwelijk.

      Invloed van de architect

      De wandtapijten waren een idee van de architect van het echtpaar, Jan Pieter van Baurscheit de jonge (1699-1768). Hij was een beeldhouwer en bouwmeester uit Antwerpen. Sinds 1720 maakte hij ontwerpen voor zowel het interieur als het exterieur van gebouwen. Ook begeleidde hij de uitvoering van de werken of maakte hij zelf beeldhouwwerken.

      Van Baurscheit stelde per brief op 14 mei 1763 voor om de wanden te bekleden met Brusselse tapijten uit het atelier van Daniël Leyniers. [2] Die streefden alles voorbij “datter in Italien en Vrankrijck”, ja zelfs “in de geheele bekende werelt” mogelijk was. Ze zouden het echtpaar “het schoonste ameublement” bezorgen, waardig om “eenen koninck en prins te onthaelen”. [3]

      Dat was ook zo. Het atelier van Leyniers stond al vele decennia bekend om de kwaliteit en de kleuren van zijn tapijten en maakte bovendien gebruik van het werk van grote ontwerpers. De ‘upper class’ in zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden kocht er wandtapijten voor stadspaleizen en buitenhuizen.

      ... alsoo die fabrieck daer tegenswoordich soo compleet is, en surpasseert alles datter in Italiën en Vrankrijck is en in de geheele bekende weirelt, en dan heeft u Edele het schoonste ameublement al waer het voor eenen koninck en prins te onthalen ...

      — Architect Jan Pieter van Baurscheit uit Antwerpen in een brief van 14 mei 1763 aan Johan Adriaan van de Perre in Middelburg [4]

      Het jonge echtpaar liet er geen gras over groeien en Johan Adriaen van de Perre reisde, al dan niet samen met zijn vrouw, spoorslags af naar Brussel. Leyniers bood de keuze uit verschillende series tapijten, bijvoorbeeld met landschappen, mythologische voorstellingen of de handelingen van de apostelen. De keuze van het echtpaar viel dus op de verbeelding van oorlog en vrede, een nuttig en aansprekend thema in hun geval.

      Koopman en diplomaat

      Oorlog en vrede waren eeuwenlang een populair en actueel thema in de beeldcultuur. Wanneer de Republiek niet zelf in staat van oorlog verkeerde, waren het wel zijn bondgenoten. Zo liep in 1763 de Zevenjarige Oorlog tussen onder andere Frankrijk en Engeland ten einde, een oorlog waarbij de Republiek in de benarde positie van bufferstaat terechtkwam. Diplomatie en handelsgeest gingen hand in hand. Voor beiden was de tapijtkamer bedoeld; het uitwisselen van informatie en het doen van zaken.

      Johan Adriaan van de Perre was een telg uit een familie van kooplieden-regenten. Door te trouwen met Jacoba van den Brande had hij toegang gekregen tot een invloedrijk netwerk van bestuurders. Dat verklaart waarom Van de Perre op heel jonge leeftijd in 1762 al benoemd werd tot raad van Middelburg. Maar de jonge regent ambieerde meer. Hij had zijn zinnen gezet op een ambt dat niet voor velen was weggelegd, dat van bestuurslid bij de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). De tapijtkamer was een instrument dat hem hierbij moest gaan helpen. [5]

      Oude bekende

      Van de Perre bracht Van Baurscheit op de hoogte en die reageerde verheugd per brief van 9 juni 1763. De ruim 63-jarige architect kende het werk van Leyniers van nabij en dat gold ook de tapijten die het echtpaar had uitgekozen. De twee grootste tapijten waren afkomstig uit een serie met de naam Triomfen van goden en godinnen.

      Zo’n dertig jaar eerder had Van Baurscheit een gebeeldhouwd reliëf gemaakt voor een huis in Delft, voor een vertrek dat de Ambonkamer werd genoemd. De naam was afgeleid van het kostbare amboina-wortelhout in de betimmering. Voor de Ambonkamer leverde het atelier Leyniers wandtapijten met voorstellingen uit de serie Triomfen van goden en godinnen. Het reliëf door Van Baurscheit was bestemd voor boven de schouw en verbeeldde Minerva, godin van de Vrede.

      • Catharina Maria van Dedel, getrouwd met de Delftse regent Gaspar Rudolph van Kinschot, erfde het huis Portugaal in Delft, tegenwoordig Oude Delft 75. Omstreeks 1735 liet het echtpaar de Ambonkamer inrichten met tapijten uit het Brusselse atelier Leyniers. Foto: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

      • Gebeeldhouwd reliëf van J.P. van Baurscheit, voorstellende Minerva, in de Ambonkamer te Delft. Foto: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

      • Ambonkamer te Delft. Foto: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

        Atelier en ontwerpers

        De firma Leyniers bestond al in de 17e eeuw als een familie van tapijtwevers en wolververs. Urbanus Leyniers (1674-1747) verwierf met het verven van wol zelfs een monopolie in Brussel. Hij beheerste die kunst als geen ander, en wist bijzondere nuances te bereiken in de kleuren rood en karmijn, een naar paars zwemende rode kleur. Urbanus, zijn broer Daniël II (-1728) en hun neef Hendrik II Reydams (1650-1719) richtten in 1712 een nieuw atelier voor wandtapijten op. [6]

        Kunstenaars kregen opdrachten om nieuwe ontwerpen of kartons voor het atelier te maken. De belangrijkste kunstenaars in de beginperiode waren Jan van Orley (1665-1735) en Augustin Coppens (1668-1740). Zij werkten samen aan opdrachten, waarbij Van Orley de figuren uitwerkte en Coppens de landschappen voor zijn rekening nam.

        Meesterschilder Jan van Orley was de zoon van de schilder Peter van Orley (1638-1709). Behalve portretten schilderde hij religieuze onderwerpen. Ook graveerde hij. Augustin Coppens was schilder en graveur, zijn vader was landschapsschilder. Coppens bekendste tekeningen en etsen zijn van de ruïnes van Brussel na het bombardement met Franse mortieren in 1695. Sinds 1689 was hij actief als ontwerper van tapijten.

        Ontwerp van Jan van Orley voor de serie Triomfen van goden en godinnen. Tekening, 40×50 cm. Particuliere collectie. Foto: RKD/Rubenianum.

        Van Orley en Coppens maakten in 1716-1719 de serie Triomfen van goden en godinnen. In de serie worden zegevierende goden geportretteerd. Tegenwoordig zijn dertien verschillende scenes bekend. Van Orley maakte van de goden elegante verschijningen in bontgekleurde gewaden. Zijn inspiratie haalde hij uit het werk van Charles Lebrun, een beroemd schilder uit Frankrijk. Coppens verzorgde de landschappen met en zonder zijn specialiteit van ruïnes. De twee grootste tapijten uit de tapijtkamer zijn afkomstig uit deze serie. Het derde tapijt, met de voorstelling van Hercules en Omphale, was misschien niet afkomstig uit de reeks Triomfen, maar uit een andere serie, namelijk De lotgevallen van Telemachus. Die serie werd door Van Orley en Coppens in de jaren 1719-1724 ontworpen. [7]

        Gedateerd in de 18e eeuw

        De Triomfen-serie werd in de periode 1717-1747 veertien keer uitgevoerd in verschillende aantallen en samenstellingen. [8] In 1716 bestelde het Kasselrijhuis van Oudburg, leenhof van het graafschap Vlaanderen, te Gent vier tapijten waaronder de allegorieën op de oorlog en de vrede. De tapijten bevinden zich sinds 1904 in de collectie van het Museum voor Schone Kunsten in Gent.

        Voorbeelden van particuliere opdrachtgevers zijn het eerder genoemde echtpaar Van Kinschot-Dedel die omstreeks 1735 tapijten uit de serie bestelden voor de Ambonkamer in hun huis in Delft, en de burgemeester van Leiden, Diederik van Leyden, die er in 1739-1743 een vertrek in zijn huis mee liet inrichten. Het ging om het huis Leyden aan het Rapenburg 48. Onder de vier tapijten voor dit huis was ook de voorstelling van Hercules en Omphale. [9]
        De tapijten uit de genoemde huizen werden in respectievelijk 1897 en 1908 bij veiling verkocht. Ook in 1920 werden twee wandtapijten met Mars en Minerva ter veiling aangeboden.
        Tenslotte bevindt zich in het Koninklijk Museum in Brussel een exemplaar van de allegorie op de oorlog.

        • Allegorie op de oorlog. Tapijt uit het atelier Leyniers. Deze voorstelling van 4,08 x 5,55 meter is veel minder breed dan het tapijt in het Van de Perrehuis. Rechts is een deel van de voorstelling weggelaten. Collectie: Museum voor de Schone Kunsten in Gent, nr 1994-F-1.

        • Allegorie op de vrede. Tapijt uit het atelier Leyniers. Deze voorstelling van 4,08 x 5,55 meter is breder dan het tapijt in het Van de Perrehuis. Rechts in beeld is de personificatie van de Beeldhouwkunst, terwijl een ploegende boer en een haven, de Landbouw en de Handel verbeelden. Deze elementen missen in de versie van het tapijt in het Van de Perrehuis. Collectie: Museum voor de Schone Kunsten in Gent, nr 1994-F-5.

        • Allegorie op de oorlog, wandtapijt uit het atelier Leyniers, 3,9 x 5,6 meter, geveild op 30 november 1920 bij Frederik Muller te Amsterdam.

        • Allegorie op de vrede, wandtapijt uit het atelier Leyniers, 3,9 x 6,25 meter, geveild op 30 november 1920 bij Frederik Muller te Amsterdam.

        • Allegorie op de oorlog, wandtapijt uit het atelier Leyniers, 2,9 x 5,9 meter. Collectie: Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel, inv.nr 8412.

          Na 1750 ging de tapijtindustrie in Brussel snel achteruit. Uiteindelijk bleven in de stad twee ateliers over, waaronder dat van Leyniers. De Zevenjarige Oorlog berokkende het atelier schade. Door de hoge importheffingen in Frankrijk en Engeland viel de afzet in die landen weg. Van de zeventien weefgetouwen in het atelier Leyniers waren er in 1762 nog maar negen in gebruik. In 1764 werkten in de overgebleven ateliers elk zo’n twaalf tot achttien werklieden, voornamelijk aan bestellingen van het hof te Wenen. Daniël Leyniers zal dus blij zijn geweest met de opdracht van het Middelburgse echtpaar.

          Verschil van mening

          De wandtapijten werden zoals gebruikelijk op maat gemaakt. Over de indeling van de kamer verschilden de meningen echter. De architect stond voor een klassieke, symmetrische inrichting. Hij stelde het echtpaar voor de schouw te verplaatsen naar de langste wand zodat het vertrek “seer regulier in vier wel geproportioneerde vacken verdeeld” zou zijn. Bovendien, zo schreef hij, zouden er meer stoelen rondom de haard kunnen staan.

          Van de Perre wilde hier niets van weten en was niet te vermurwen. De architect zwichtte en vroeg het echtpaar door te geven welke kleur de betimmering (de lambrisering waarin de tapijten werden opgenomen) moest krijgen, wat er verguld moest worden en wat voor soort gordijnen in het vertrek zouden komen.

          Tot 2 oktober 1763 hield Van Baurscheit zich met het ontwerp van de kamer bezig. Daarna zullen de tapijten besteld zijn in Brussel. In 1765 werden ze geleverd en in de goudgerande paars geschilderde lambriseringen aangebracht. Hoe de kamer in dat jaar verder gestoffeerd was, is niet geregistreerd, maar in 1794 hingen er groene zijden gordijnen voor de ramen en hadden de stoelen een zitting bekleed met groene damast. Het echtpaar betaalde voor de drie wandtapijten, inclusief verpakking en verzending, 1836 gulden en 10 stuivers. [10]

          Het atelier Leyniers leverde inderdaad aan de koningen en prinsen waarover Van Baurscheit schreef. De vormen- en beeldtaal waarvan het atelier Leyniers en Van Baurscheit zich bedienden, was aan het begin van de eeuw vernieuwend en modern, maar omstreeks 1763 klassiek en enigszins gedateerd. Toch was dat geen beletsel voor het echtpaar Van de Perre-Van den Brande. Het was voor hen een veilige keuze die de paden baande voor het verwerven van de juiste sociale en maatschappelijke status.

          Epiloog

          Het atelier Leyniers sloot zijn deuren definitief in 1768. [11] Datzelfde jaar overleed architect Van Baurscheit en zette Johan Adriaan van de Perre een belangrijke stap in zijn carrière. Hij verwierf echter niet het ambt van bestuurder bij de VOC, maar dat van representant van de stadhouder in Zeeland. De benoeming kwam als een donderslag bij heldere hemel. Het was een volslagen verrassing, zowel voor hemzelf als de bestuurders in het gewest Zeeland. Het echtpaar behoefde zich voortaan niets meer aan te trekken van de geldende smaak, het kon nu zelf de toon gaan zetten.

          Nieuwe bestemmingen

          In de negentiende eeuw bleef de tapijtkamer grotendeels onaangetast, afgezien van nieuwe, lichtere kleuren voor de lambrisering. Het gebruik van de kamer veranderde nadat in 1838 het gerechtshof het gebouw in gebruik nam en vanaf 1876 de arrondissementsrechtbank gevolgd door de kantonrechtbank. De tapijtkamer werd de kleine raadzaal, de zaal voor de kleine zittingen. Overigens kreeg de tapijtkamer er nog een functie bij, namelijk die van toeristische bezienswaardigheid.

          Vanaf het begin van het toerisme, toen nog aangeduid met de term vreemdelingenverkeer, werden de tapijten in de tapijtkamer, samen met die uit de abdij, bestempeld tot een belangrijke bezienswaardigheid. Wanneer de rechtbank geen zitting hield, konden de tapijten worden bezichtigd. Sinds het verschijnen van de eerste toeristische gids door Walcheren in 1892 werd de tapijtkamer als bezienswaardigheid vermeld.

          Vanaf de 19e eeuw wordt verteld dat het wandtapijt met de allegorie van de oorlog de Romeinse imperator Alexander de Grote afbeeldt. Dat is niet juist. De leeuwen in de voorstelling maken duidelijk dat het gaat om de mythologische voorstelling. De historische figuur van Alexander de Grote wordt zittend te paard afgebeeld. Bovendien draagt Mars een baard, terwijl Alexander de Grote nooit met baard in beeld is gebracht.

          Koninklijke interesse

          In 1894 bezichtigde een koninklijke bezoeker de tapijten. Koningin-regentes Emma en koningin Wilhelmina maakten dat jaar een rondreis door Nederland. In Middelburg bezocht Emma met haar gevolg de rechtbank. “Met zeer veel belangstelling en van zeer nabij bezichtigde de regentes de tapijtbehangsels”, aldus een verslag van het bezoek in de Middelburgsche Courant van 25 augustus 1894. De president van de rechtbank bood Emma een fotogravure van het grootste wandtapijt aan. “De Koningin nam dit geschenk met welgevallen aan en dankte den president, dat hij zo vriendelijk was geweest Haar in het gerechtsgebouw te ontvangen. Een nieuw bewijs alweder van de groote welwillendheid van H. Majesteit”, jubelde de krant.

          Mogelijk maakten de tapijten indruk op koningin Emma, want toen zij daarna een kamer in paleis Het Loo liet herinrichten, werd een ontwerptekening gemaakt waarop de tapijten figureerden. De tekening dateert uit 1897, het jaar waarin de tapijten uit de Ambonkamer uit Delft per veiling te koop werden aangeboden. [12] Misschien heeft zij een aankoop overwogen, maar deze heeft niet plaatsgevonden.

          • Tapijtkamer in 1894. Photogravure, 32 x 42 cm. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata II-449.

          • Gezicht op het halfronde plein voor een statig huis. Een man en vrouw nemen plaats in een open koets met vier ingespannen paarden.

            Koningin-regentes Emma verlaat het Van de Perrehuis aan het Hofplein in Middelburg, 1894. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata III-347-4.

          • Schets van C.H. Eckhart uit 1897 voor de inrichting van de Blauwe Salon van koningin Emma op paleis Het Loo. Collectie: Paleis Het Loo, Apeldoorn, inv.nr RL3701.

            Het voormalige woonhuis van het echtpaar Van de Perre-Van den Brande kreeg in de twintigste eeuw de naam Van de Perrehuis. In 2000 kreeg het de huidige bestemming van werkkamers voor de medewerkers van het Zeeuws Archief. Sindsdien is het huis voor het publiek te bezoeken tijdens Open Monumentendag, elk jaar op de tweede zaterdag van september. Medewerkers van het Zeeuws Archief leiden de bezoekers rond en vertellen over het verleden van het huis en zijn bewoners.

            Statig gebouw van rode steen, half rond een voorplein gebouwd.

            Bezichtiging Van de Perrehuis

            Kan ik het Van de Perrehuis bezichtigen? is een veelgestelde vraag. Voor individuele bezoekers is er de Open Monumentendag. Lees meer

            /over-ons/gebouw/