Wat doe je als je burgemeester bent en in een onmogelijke spagaat terechtkomt? Een speciaal archief biedt inzicht in Zeeuwse oorlogsburgemeesters en hun dilemma’s.
Na de bevrijding namen onderzoekers van het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR) het handelen van burgemeesters in oorlogstijd nader onder de loep. De resultaten daarvan zijn ondergebracht in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR).
Bekend zijn de onderzoeken naar NSB-burgemeesters, maar ook naar burgemeesters die geen lid waren van de NSB vond onderzoek plaats. De onderzoeken zijn ondergebracht in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief in Den Haag.
Afhankelijk van hoe de persoon in kwestie handelde, zijn er dossiers te vinden van de lokale recherche tot aan het Bijzonder Gerechtshof en van proces-verbalen tot aan brieven over ondertoezichtstelling en vonnissen. Tegelijkertijd is informatie over de manier waarop burgemeesters werden beoordeeld vaak ook te vinden in regionale archieven. Samen geven ze een beeld van de afwegingen die burgemeesters maakten tijdens de bezetting. Hoe ver bewogen ze mee met de bezetter en in hoeverre kreeg hun persoonlijke overtuiging de overhand?
Verzet
Carel Albert van Woelderen werd in 1919 burgemeester van Vlissingen. Uit verhoren bleek dat hij tijdens de oorlog zijn burgemeesterschap combineerde met verzetsactiviteiten. Voordat hij burgemeester werd, was Van Woelderen militair en zelfs een aantal maanden hoofd van de militaire inlichtingendienst GS III. Zijn militaire achtergrond kwam tijdens de oorlog tot uiting in zijn lidmaatschap van de Ordedienst (OD). Dit was een grote verzetsorganisatie, waaraan veel militairen en voormalige militairen waren verbonden. Zelf zegt hij over zijn betrokkenheid:
Als Sous-Chef later Chef van den Inlichtingendienst van de Generale Staf (G.S.III) van 1914 tot 1919 dus als vertrouwensman van den opperbevelhebber van Land- en Zeemacht heb ik op dit gebied ervaring opgedaan en heb ik dus een voorzichtig beleid kunnen voorkomen, dat er in Zeeland arrestaties en executies hebben plaats gehad voor de O.D. zooals in andere provincies.
— C.A. van Woelderen, burgemeester van Vlissingen
Met deze achtergrondkennis kon Van Woelderen zijn beleid als burgemeester aanpassen. Tegelijkertijd moest Van Woelderen ook schipperen tussen het uitvoeren van de verordeningen van de Duitse bezetter en zijn persoonlijke overtuiging. Hij zette dus wel zijn handtekening onder anti-Joodse maatregelen en liet Duitse verordeningen uitvoeren.
Na verraad arresteerde de Sicherheitsdienst, de inlichtingendienst van de nazi’s, Van Woelderen in mei 1943. Tijdens zijn gevangenschap ontsloeg de bezetter hem oneervol uit zijn ambt. Hij kwam in december weer vrij, maar dook in de loop van 1944 onder om executie te voorkomen. Direct na de bevrijding van Vlissingen keerde Van Woelderen terug en nam hij het ambt van burgemeester weer op zich. De onderzoekscommissie sprak hem vrij en zag geen reden hem te vervolgen. Van Woelderen vocht wel zijn oneervol ontslag aan, wat hem in 1947 lukte.
Sabotage
Dat in verhouding kleine zaken breed konden worden uitgemeten, bleek uit het onderzoek naar burgemeester Kornelis Hoekzema van de gemeente Oostburg. Vanaf 1940 bekleedde de toen 29-jarige Hoekzema het ambt van burgemeester. Vanwege de ‘moeilijke tijden’ verliet hij in april 1944 voor een aantal dagen zijn gemeente. Tijdens deze dagen kwam van de Ortskommandant de opdracht aan Hoekzema om zagen te leveren aan de Duitse Wehrmacht. De locoburgemeester vaardigde de opdracht uit, maar er kwam geen reactie van de burgers. Bij terugkomst vaardigde Hoekzema de opdracht nogmaals uit. Weer zonder reactie.
Uit het naoorlogse onderzoek bleek dat de Ortskommandant tegen Hoekzema sprak van ‘sabotage’ van zijn opdracht. Volgens Hoekzema zat de zaak anders in elkaar, al gaf hij toe dat andere gemeenten ook zagen moesten leveren, waardoor hij zes tot acht zagen uit Oostburg wel genoeg vond. Maar was er sprake van sabotage?
In het onderzoeksdossier komt dan een bureaucratisch element naar boven. Hoekzema had de marechaussee opdracht gegeven om langs de deuren te gaan om zagen te vorderen, terwijl dit de taak van de gemeentebode was. Het kwam dan ook niet tot een levering van zagen aan de Duitse Wehrmacht. Of dit opzet was of niet blijft onduidelijk. In april 1944 ontsloeg de bezetter hem uit zijn ambt. Vermoedelijk niet alleen vanwege de zagen, maar vanwege zijn gehele houding. Na de oorlog zagen de onderzoekers geen reden om hem niet te laten terugkeren als burgemeester van Oostburg, wat hij tot 1960 bleef.
Onbezonnen
Als ambtenaar werkte Jan van Walré de Bordes voor Binnenlandse Zaken en de Volkenbond in Genève. Vanaf 1939 was hij burgemeester van gemeente Middelburg, wat hij bleef tot zijn ontslag in 1942. In tegenstelling tot de eerdergenoemde burgemeesters, nam hij zelf ontslag, vanwege ‘mentale overspanning’. Hij ging zelf niet dieper in op wat zijn overspannenheid veroorzaakte, maar oorlogsgeweld teisterde Middelburg op dat moment al twee jaar.
De grote stadsbrand vaagde een deel van de binnenstad weg en om de stad werd flink gevochten. De onderzoekscommissie concludeerde het volgende over zijn handelen:
Uit mij door derden gedane mededeelingen leid ik voorts af, dat zijn beleid niet de algemene instemming had, dat men van oordeel was, dat de heer de Bordes, zonder pro-Duitsch te zijn en zeker zonder eenige onvaderlandsche bedoeling, toch in vele gevallen al te gereedelijk met de bezetters samen werkte, en hen somwijlen onnoodig vriendelijkheden bewees.
— Onderzoekscommissie over Jan van Walré de Bordes
De onderzoekscommissie had veel moeite met het feit dat hij de Beauftragte – de Duitse vertegenwoordiger binnen de provincie – van Zeeland, bezocht in een informele setting in Huis der Boede. Ook stuurde hij bloemen naar de zieke dochter van de Beauftragte. Daarnaast bezocht hij tijdens de bezetting met een groep, onder wie burgemeester Hoekzema, het Duitse Osnabrück. Wie deze reis organiseerde en met welke reden is onduidelijk.
Deze handelingen keurde de onderzoekscommissie af, vooral omdat hieruit bleek dat het contact met de bezetter verder ging dan het zakelijke en neigde naar het persoonlijke. Uit verhoren met het gemeentepersoneel kwam het beeld naar voren dat ‘de heer de Bordes veelal te onbezonnen optrad’. De onderzoekscommissie kende Van Walré de Bordes eervol ontslag toe in 1946, maar burgemeester mocht hij niet meer zijn.
Bronnen
- Zeeuws Archief, Commissaris van de Koningin in Zeeland 1940-1969, (1932) 1940-1969 (1979)
- 764, Middelburg, 1941-1946, J. Van Walré de Bordes
- 769, Oostburg, 1942-1946, K. Hoekzema
- 819, Koninklijke besluiten ter uitvoering van de wet rechtsherstel overheidspersoneel 1946, betreffende het rechtsherstel van burgemeesters, 1947-1951, Oostburg (Mr. K Hoekzema)
- Zeeuws Archief, Gemeente Vlissingen 1937-1970, inv.nr. 4186WESTP-WOE Personeelsdossiers, 1937-1970, C.A. van Woelderen
- Nationaal Archief, Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945-1952 (1983)