zwart-witfoto aan boord van een tanker.

Een kortstondig bestaan voor de Vlissingse PAM Tanker Cleaning Company (1956-1964)

Het schoonmaken van olietankers aan de wal moest een einde maken aan het lozen van olieafval op zee. Hiervoor werd eind jaren vijftig de Vlissingse PAM Tanker Cleaning Company opgericht. Erg winstgevend was het bedrijf niet. De verliezen liepen op tot honderdduizenden guldens.

De wetgeving op het lozen door schepen van olie, afvalwater is de afgelopen jaren steeds verder verscherpt, vanwege milieuverontreiniging. De gedachte hierachter is niet van de laatste jaren. In de jaren vijftig was men zich hier al van bewust. Een van de oplossingen was het schoonmaken van tankers. Het was gebruikelijk dat de eigen bemanning op zee de wanden en bodem schoonspoot met heet water en dan het water en olieafval verzamelde in een zogenaamde slop-tank en dan op zee loosde. Het gevolg laat zich raden. Schoonmaken aan de wal moest aan deze praktijken een einde maken. Dat was niet zonder enige sinecure. Het was vies en gevaarlijk werk. De grote financiële investeringen (zo’n twee miljoen gulden) vereisten ook een levensvatbaar bedrijf dat opereerde op een continue wisselende markt van vraag en aanbod.

Oprichting

De oprichting van een dergelijk bedrijf in Vlissingen kwam niet uit de lucht vallen. Sinds eind jaren twintig van de twintigste eeuw beschikte de Vlissingse haven over een florerend bunkerstation voor kolen en later ook stookolie.(1) Vele schepen brachten de haven dan ook een bezoek om brandstof te bunkeren.

In 1956 waren in Nederland drie plekken waar tankers schoongemaakt konden worden. Op dat moment was de tankvrachtmarkt booming business en de behoefte aan schoonmaken groot. (2) Drie partijen in Vlissingen sloegen de handen ineen en richten de Pam Tanker Cleaning Co. Ltd. op. Aandeelhouders waren de exploitant van het bunkerstation, Steenkolen Handelsvereniging (SHV), de Rotterdamse cargadoors firma Erhard & Dekkers en de scheepswerf Kon. Mij. De Schelde (25% aandeel).

De firma Erhardt & Dekkers voerde de directie over twee scheepvaartmaatschappijen en begon zich in de jaren vijftig meer te concentreren op de tankvaart. Aan de Buitenhaven, nabij het Havendorp, werd naast dat van SHV een terrein van 275 bij 80 meter ingericht. Er kwamen vier opslagtanks en een separatorinstallatie op te staan. De drijvende kantoorfaciliteiten werden gedeeld met de SHV. Dat was niet vreemd want beide ondernemingen hadden dezelfde directeur: de heer K. van Everdingen.

Strategisch gezien was het een goed besluit om in Vlissingen een cleaning station op te richten, want in de belangrijke haven van Antwerpen ontbrak die. Voor de plaatselijke werkgelegenheid was het initiatief veelbelovend. Naast vijftien man in vaste dienst kon het aantal losarbeiders oplopen tot 75 man, afhankelijk van de omvang van de klus.

  • zwart-witfoto met ketelhuis

    Bouw van het ketelhuis in 1957. Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen, nr. 48354.

  • zwart-witfoto met tanker

    De tanker Havtor in 1957. Zeeuws Archief, Foto Dert nr. 7477.

  • zwart-witfoto aan boord van een tanker.

    Werkzaamheden aan boord van de tanker World Unity in 1958. Zeeuws Archief, Fotocollectie Vlissingen, nr. 48541

    Schoonmaakproces

    Het schoonmaken van een tanker gebeurde in twee delen: eerst een mechanische cleaning en dan met de hand wat achter was gebleven. In principe werd met 15 bar en 95 graden heet water door de tanks gepompt. Dit vervuilde water werd vervolgens naar de separatie-installatie op de wal gepompt en daar vond een scheiding in olie en water plaats. Dat ‘schone’ water werd op de Schelde geloosd. Na deze eerste reiniging van de tanks moest met de hand de laatste olierestanten worden weggeschrapt. Zo nodig was er een voorbehandeling met koud water of stoom omdat te voorkomen dat de olie zich omzette in rubber. Pas als de handmatige klus er opzat, was de tanker weer brandvrij en veilig om bijvoorbeeld naar de werf te gaan of ingezet te worden als graanbulkcarrier.

    Vraag en aanbod

    In januari 1958 kon met de activiteiten worden gestart, nadat met de tanklichter ‘PAM 15’ de installatie met succes was beproefd. Men liep echter wel achter de feiten aan. De hausse op de markt was voorbij en de vraag naar schoonmaken dus ook. In januari ging men uit van 30-30 schepen in het eerste jaar en daarna oplopend tot zo’n 83 op jaarbasis oftewel 1 schip per drie dagen. De praktijk wees achteraf anders uit. Er werden slechts twaalf tankers, dertien lichters en enkele dry-cargo schepen schoongemaakt; onvoldoende om de uitgaven te dekken. De vennoten maakten gebruik van hun relaties om het bedrijf te promoten en vanuit de SHV werd een reis gemaakt naar Scandinavië en Duitsland. Daar werden nagenoeg alle tankrederijen bezocht. Wereldwijd was er echter sprake van een crisis met 285 tankers opgelegd, in combinatie met lage tot zeer lage vrachtprijzen.

    In november 1958 arriveerde in de Buitenhaven de Griekse tanker Chariot, het grootste vrachtschip wat tot dan toe Vlissingen had bezocht. Het bezoek was tweeledig: eerst schoonmaken en vervolgens zou bij De Schelde haar tandwielkasten op eventuele schade worden gecontroleerd. Dat laatste bleek hoognodig gelet op de bewaard gebleven foto’s in het Scheldearchief.

    De schade geconstateerd aan de turbine van de Liberiaanse tanker Chariot in 1959. Zeeuws Archief, Kon. Mij. De Schelde, collectie 7516, nr. 1439.

    Een ander voorbeeld van het schoonmaken van een tanker was de onder Liberiaanse vlag varende 12.129 ton wegende tanker ‘North King’, eigendom van Pappadakis te Londen. Deze was sinds oktober 1958 opgelegd in de Zandkreek en werd in 1959 grondig schoongemaakt met de bedoeling ingezet te worden op de graanvaart tussen de Verenigde Staten en Europa. Terwijl de ‘North King’ de Zandkreek ging verlaten, werd eind november de Zweedse tanker Carlshamn schoongemaakt. In februari 1961 werd zij voor de sloop naar Zeebrugge gesleept, na ruim een jaar in Middelburg aan de Loskade te hebben gelegen.

    Terugblikkend in 1962 op de voorafgaande vijf jaar bleek duidelijk dat men het niet van de Nederlandse maar juist van de internationale markt moest hebben. Slechts een enkele Nederlandse tanker had men schoongemaakt, de rest bezat een andere nationaliteit. Dat was wel verklaarbaar. Over het algemeen werden de bemanningsleden van Nederlandse tankers afgemonsterd in Rotterdam en Amsterdam. Daar waren ook cleaning stations en in de praktijk lieten de meeste reders hun schepen in het buitenland schoonmaken. Dat was praktischer. In Vlissingen waren het met name Engelse, Griekse en Scandinavische tankers van wel 80.000 ton tonnage en afmetingen van 265 x 10 meter.

    Overzicht van de tankinstallatie met op de achtergrond de tanker World Unity in 1958. Zeeuws Archief. Fotocollectie Vlissingen, nr. 58540.

    Het einde

    Jaar in, jaar uit vertoonden de balansen en verlies- en winstrekeningen tegenvallende bedrijfsresultaten en verliezen die opliepen tot honderdduizenden guldens. In 1959 was er een hoop dat met de grote aanbouw van tankers en toename van olietransport ook de vraag naar cleaning zou toenemen. De toekomstige uitbreiding van de reparatie- en dokfaciliteiten van  de Kon. Mij. De Schelde zou zeker een positieve invloed hebben. Twee jaar later (1961) trachtte men het tij te keren door rederijen intensiever te benaderen en te lokken met reclamefolders. Om het rood in de rekening te laten verkleuren naar zwart moest het gebruik van de installatie worden verdrievoudigd. Het mocht echter niet baten.

    Het jaar daarop werden vragen gesteld of er wel werd gewerkt met voorcalculaties en of de juiste techniek wel werd toegepast, in vergelijking met andere cleaningbedrijven. Die vragen werden niet zonder reden gesteld. De boekhouding over 1962 wees uit dat de opbrengst van de handcleaning onvoldoende was om de lonen en sociale lasten hiervan te dekken. De tankervrachtenmarkt bleef slecht. Er was een achterblijvende vraag naar scheepsruimte voor graanvervoer en tankerrederijen lieten ook geen tankers schoonmaken voor dit doeleinde. Dat jaar werden 25 zeeschepen en acht lichters onder handen genomen.

    In 1964 besloten de commissarissen namens de aandeelhouders dat het geen zin had om het bedrijf voort te zetten. Met zeven verliesgevende jaren en geen vooruitzichten op verbetering werd de stekker er per 1 oktober uitgetrokken. Technisch functioneerde het bedrijf uitstekend. Inmiddels was de concurrentie met andere cleaning stations alleen maar toegenomen en bemanningen maakten meer en meer zelf hun schepen schoon. Daarnaast boden olieraffinaderijen faciliteiten en last but not least stagneerde de totstandkoming van een verbod tot olielozing op zee.

    Het in mei 1964 in gebruik nemen van de nieuwe dokken in Scheldepoort (Vlissingen-Oost) had slechts een lichte verbetering laten zien. Op dat moment waren er dertien werknemers in dienst, werkzaam in een drieploegensysteem. In overleg met de vakbonden en de ondernemingsraad ging de directie op zoek naar een nieuwe werkkring voor het personeel. De SHV nam de aandelen van de twee andere vennoten en de tanks over. De feitelijke liquidatie werd in 1965 afgerond.

    In 1979 kwam een opvolger van de PAM, niet in de Buitenhaven maar in Vlissingen-Oost, waar op 13 september de River Scheldt Cleaning Company bv werd geopend. Hier werd met behulp van een stikstofinstallatie schepen schoongemaakt. Een nog te bouwen verbrandingsinstallatie was bestemd voor het gasvrij maken van tankers.