Een impressietekening van een sperrbrecher.

De nooit door De Schelde gebouwde Duitse sperrbrechers in 1944-1945

Wanneer de Duitse bezetter sperrbrechers wil laten bouwen, komt de Kon. Mij. De Schelde in beeld. Maar het einde van de oorlog nadert en de bouw komt niet van de grond. Het verhaal van de nooit opgeleverde bouwnummers 258 en 259.

Een oorlog kent vele gezichten, variërend van zee-, veld- of luchtslagen tot economische isolatie en alles wat er tussen zit. Het afsnijden van de aan- en afvoerlijnen van levensbehoeften, oorlogsmaterialen e.d. is een veel gebruikte tactiek om de tegenstander op de knieën te krijgen. Zowel in de Eerste als de Tweede Wereldoorlog zette Duitsland hiervoor met bijna fatale afloop voor de Geallieerden het onderzeebootwapen in. Een blokkade van oorlogsschepen gecombineerd met mijnenvelden om het vrij in- en uitlopen van havens door (koopvaardij)schepen te voorkomen is een andere tactiek. Duitsland had hier in beide wereldoorlogen een antwoord op, namelijk de sperrbrecher (door ons vertaald als blokkadebreker, door de Engelsen als pathfinder). Dat is een betere vertaling want ook een koopvaardijschip kan een blokkade doorbreken maar dat noemen de Engelsen een blockaderunner.

Een impressietekening van een sperrbrecher.
Een impressie van een sperrbrecher. Tekening: Ron van Maanen.

Mijnenvegen

Een sprerrbrecher had als voornaamste taak om een veilig pad in mijnenvelden te scheppen voor andere schepen, zodat die veilig naar binnen of buiten konden. Dat deden ze simpelweg door te varen door een mijnenveld. Om dat te kunnen overleven beschikte de sperrbrecher over een versterkte boeg en romp en waren de ruimen gevuld met ‘anti zink’-materialen om de drijfwaardigheid te vergroten voor het geval een mijn werd geraakt. Een soort van mijnenveger dus, maar dan zonder de vereiste en geschikte mijnenveegapparatuur. Later werden sommige van dit soort schepen uitgerust met een grote elektromagneet in de boeg om magnetische mijnen op afstand te laten ontploffen.

Helaas hadden de Geallieerden hier een afdoend antwoord op en bleken sperrbrechers dus ongeschikt voor hun taken. Aanvankelijk waren het omgebouwde schepen, later werden speciaal ontworpen schepen aangebouwd zoals bij de Kon. Mij. De Schelde. Sperrbrechers bezaten bovendien een zware bewapening om in- en uitgaande schepen en onderzeeboten tegen vijandelijke vliegtuigaanvallen te beschermen.

Bouw voor Kriegsmarine

Op 14 februari 1944 vond een gesprek plaats tussen vertegenwoordigers van Nederlandse scheepswerven en de Duitse Kriegsmarine Oberwerftstab te Zeist. Er is dan sprake van dat De Schelde vier sperrbrechers moet bouwen waarbij de Stettiner Oderwerke als toezichthouder optrad. Voor de bouw van elk schip waren 400.000 man uren ingepland en voor de machines nog eens 100.000. Elk schip had slechts een schroef, aangedreven door een machine gelijk aan die geplaatst in de M-35-klasse mijnenvegers. Elk schip schrokte 925-1.090 (met gietstukken) ton aan bouwmaterialen op. Voor pijpleidingen was 50 ton nodig. Een deel was inmiddels al besteld en zou in de maanden mei-juni worden afgeleverd. Het genoemde aantal van vier werd later teruggedraaid.

Niet De Schelde maar een andere Nederlandse scheepswerf was hoofdaannemer, namelijk N.V.C. van der Giesen & Zonen’s Scheepswerven uit Krimpen aan den IJssel – althans als het om de schepen gaat. Voor de bouw en levering van machines en ketels was Werkspoor te Amsterdam verantwoordelijk en voor het elektronische gedeelte de Firma Rietspoor & Houwens te Rotterdam. Van der Giessen informeerde op 5 mei de Oberwerftstab dat de machines en ketels waren besteld bij de Stettiner Oderwerke. Werkspoor werd niet genoemd in deze brief. Een calculatie van de bouwkosten, ingediend op 1 mei, vermeldt ook dat de machines, ketels en dynamo’s door Duitse firma’s moesten worden geleverd en dat voor een totaal bedrag van ƒ 766.900,00. Werkspoor vroeg namelijk ƒ 1.086.000,00 voor het complete voorstuwingspakket inclusief de bewuste ƒ 766.900,00, ƒ 7.500 voor tekeningen zes procent winst.

Bevrijd

De Oberwerftstab schreef op 31 mei 1944 dat de twee door De Schelde te bouwen KSB 7 en 8 zouden worden genoemd. Kwam er een derde schip bij, dan werd dit de KSB 9. Gelet op een brief d.d. 24 augustus was voor beide schepen een bedrag van  ƒ 5.200.000,00 uitgetrokken. De KSB 7 moest op 1 oktober 1944 op stapel worden gezet, te water gelaten op 15 juni 1945 en voltooid op 15 september 1945. Voor de KSB 8 waren de data respectievelijk 1 oktober 1944, 14 juli 1945 en 15 oktober 1945. Een brief van Van der Giessen d.d 23 juni gaf als data van aflevering 15 september, maar in potlood was aangetekend 1 november, respectievelijk 1 december. Dezelfde brief vermeldde een totaal van 8 sperrbrechers de KSB 5-12 te bouwen door Nederlandse scheepswerven namelijk Gusto twee (af te leveren 15 november en 31 december), Boele’s Scheepswerven een (15 december 1945) en Van der Giessen drie (1 september, 1 november en 31 december 1945). Het kwam er allemaal niet van. Vlissingen, en dus ook De Schelde, werd bevrijd in november 1944, dus de Duitse sperrbrechers werden hier nooit gebouwd.

Er zijn geen originele bouwtekeningen in het archief van De Schelde aangetroffen dus we moeten volstaan met een impressie op basis van vergelijkbare schepen. Waterverplaatsing 1,500 (standaard) = 1,700 (maximum) tons met als afmetingen 76,00 (tussen de loodlijnen)-83,50 (over alles) x11 x 2,86 meters. De machinekamer bevatte een 1,350ihp triple expansion stoommachine en twee waterpijpketels waardoor een snelheid van 12,5 knopen mogelijk was. Verder was de kolenbunkercapaciteit 160 ton, telde de bemanning 127 man en bestond de bewapening uit 2-10,5cm guns, 4-3,7cm guns and 8-2cm guns.