Naar de navel van de wereld. Jacob Roggeveen ontdekt Paaseiland

Jacob Roggeveen vertrok in 1721 in opdracht van de West-Indische Compagnie naar de Stille Zuidzee. Op 6 april 1722 (Paaszondag) ontdekte hij Paaseiland.

Op de expositie zijn stukken te zien over het leven van Jacob Roggeveen, twee logboeken van de reis en ook diverse objecten afkomstig van Paaseiland.

Expeditie naar het Zuidland

Drie schepen, de Arend met 32 stukken en 111 man, de Thienhoven met 24 stukken en 80 man en de hoeker Afrikaansche Galey, met 14 stukken en 33 man, vormen de expeditievloot van Jacob Roggeveen naar het onbekende ‘Zuidland’. Tijdens deze expeditie werd het Paaseiland ontdekt en vond een paar dagen later de eerste ontmoeting met een Paaseilander plaats. De tekst op de muur van het Zeeuws Archief doet verslag van deze ontmoeting.

De vloot vertrok op 1 augustus 1721 vanuit Texel en voer door het Kanaal, langs Madeira richting Zuid-Amerika. Op 19 november werd het Braziliaanse eiland Sint Sebastian aangedaan waar men twee weken verbleef om verversingen in te nemen.

De vloot vervolgde de reis langs de kust van Brazilië en Argentinië richting Kaap Hoorn. Op 17 december dwaalde de Thienhoven af en zou de andere twee schepen pas in februari weer treffen. Ondertussen passeerden de Arend en de Afrikaansche Galey de Falkland Eilanden.

Na de ronding van Kaap Hoorn werd het tijd om weer uit te zien naar een verversingsplaats, voordat men de Stille Zuidzee op zou varen. Dat werd het eiland Juan Fernandez, een eind westelijk uit de Chileense kust en kort daarvoor bekend geworden door het boek over Robinson Crusoe van Daniel Defoe. De Arend en de Afrikaansche Galey kwamen hier op 25 februari 1722 aan en zagen tot hun grote verbazing de Thienhoven, die al ruim een week eerder was aangekomen, in de baai liggen. Na het innemen van proviand vertrok de herenigde vloot op 17 maart in westelijke richting de Stille Zuidzee op.

In de namiddag van de 5e april kreeg de Afrikaansche Galey land in zicht. Omdat het op die dag Pasen was werd het eiland Paaseiland genoemd. Er werd rook gezien, zodat het eiland bewoond moest zijn. Het lukte in de daarop volgende dagen echter niet met sloepen op het eiland te landen vanwege de zware branding. Vandaar dat één van de eilandbewoners op 7 april zelf maar op onderzoek uitging en naar de Thienhoven roeide. Kapitein Cornelis Bouwman bracht hem meteen aan boord van het commandoschip Arend om hem aan Roggeveen te laten zien. Deze eerste ontmoeting met een Paaseilander werd door beiden uitgebreid in hun journaal vastgelegd en een fragment van de beschrijving door Bouwman is nu als tekst op de muur van het Zeeuws Archief aangebracht.

Pas op 10 april lukte het om met 134 man op het eiland te landen. De eilandbewoners reageerden zo enthousiast dat dit op enkele bemanningsleden bedreigend overkwam, waarna zij tegen de orders van Roggeveen in begonnen te schieten. Minstens tien bewoners werden daarbij gedood. Daarna werd het eiland verkend. De bemanning bestudeerde de gewoonten van de eilanders en bekeek uiteraard de reusachtige stenen beelden waardoor het eiland zo beroemd werd.

Uit de verkenning van het eiland bleek ook dat dit niet de voorbode van het onbekende ‘Zuidland’, het doel van de exepeditie, kon zijn. Dus vervolgde men de reis op 12 april. Op 18 mei zag men het ‘Bedrieglijk Eiland’, het huidige Tikei.

Een dag later, op 19 mei, liep de Afrikaansche Galey aan de grond op een ander atol, Schadelijk Eiland, thans Takapoto, behorend tot de Toeamotoe en de King Georgegroep. Het schip zat onwrikbaar op het koraal en was verloren. Het grootste deel van de bemanning wist zich op het atol in veiligheid te brengen en werd later aan boord van de twee overgebleven schepen aan boord genomen. Aangezien dit schip een belangrijk deel van de levensmiddelen aan boord had, zag het er voor de bemanning slecht uit.

De twee schepen vervolden de reis en ontdekten in de tussentijd een serie eilanden, die Dageraad (thans Manihi), Avondstond (thans Apataki), Meersorgh (thans Aroetoea), Goede Verwachtinge (thans Rangiroa) en Verkwikking (thans Makar/tea) gedoopt werden. Op het laatste eiland ging men aan land op zoek naar verse levensmiddelen. Intussen was duidelijk geworden dat er geen ‘Zuidland’ meer gevonden zou worden. De voorraden slonken en de stemming onder de bemanning dreigde om te slaan. De expeditie was mislukt. Het Zuidland lag niet waar Roggeveen het had gezocht. Hij besloot huiswaarts te gaan en op Batavia aan te koersen. Inmiddels waren van de ruim 220 man die uit Holland vertrokken er zo’n honderd aan vooral scheurbuik bezweken.

In de Indische archipel werden de schepen een aantal keren aangehouden omdat zij als ‘vreemde schepen’ binnen het octrooigebied van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) voeren. Dat was ook de reden dat de schepen na aankomst op de rede van Batavia op 3 oktober 1722 in beslag werden genomen. Ondanks protesten van Roggeveen werd de lading van de schepen verkocht en begon een langdurige juridische strijd. De bemanning werd over de 21 schepen van de VOC-retourvloot verspreid en huiswaarts gezonden. Roggeveen ging aan boord van het VOC-schip Commerrust en kwam in juli 1723 voor Texel aan.

Pas op 2 maart 1725 werd de juridische strijd tussen de WIC en de VOC beslist in een tractaat waarbij de VOC een afkoopsom van 120.000 gulden uitbetaalde. Jacob Roggeveen zelf, overtuigd om met zijn expeditie het onbekende Zuidland te ontdekken, zou de geschiedenis ingaan als de ontdekker van het Paaseiland.

Jacob Roggeveen

De expeditie van drie schepen die door de WIC werd uitgezonden met als doel de ontdekking van het onbekende ‘Zuidland’, waarbij bij toeval het Paaseiland werd ontdekt, stond onder leiding van de toen reeds 62-jarige jurist en theoloog Jacob Roggeveen, een welgestelde Zeeuw met een brede wetenschappelijke interesse.

Over het persoonlijk leven van Jacob Roggeveen is weinig bekend. Hij werd in januari 1659 geboren en op 2 februari 1659 gedoopt als jongste van drie kinderen van Arent Roggeveen en Maria Storm. Hij kreeg korte tijd les op de Latijnse School in Middelburg. Op 30 maart 1683 werd hij notaris in Middelburg. Op 12 augustus 1690 promoveerde hij tot doctor in de rechten aan de Universiteit van Harderwijk. Hij woonde in die tijd in het huis De Pyramiden aan de Noordstraat, thans Lange Noordstraat 37. Hij was getrouwd met Marija [Anna] Margaerita Vincentius, die in oktober 1694 overleed.

In oktober 1706 werd hij benoemd tot Raad (raadsheer) van Justitie te Batavia waar hij van 1707 tot 1714 werkzaam was. Daar trouwde hij op 12 januari 1708 met Anna Adriana Clement, die echter voor zijn terugkeer overleed. In 1715 was hij weer terug in Middelburg.

Daar hield Roggeveen zich bezig met de uitgave van de geschriften van de vrijzinnige predikant Pontiaan van Hattem onder de titel De val van ’s werelds afgod. Het eerste deel verscheen in 1718 in Middelburg. Het Middelburgse stadsbestuur, de kerkenraad en de Classis Walcheren bestreden echter de vrijzinnige leer en vervolgden de aanhangers daarvan. Roggeveens boek werd in beslag genomen en in het openbaar verbrand. Hij moest Middelburg en later ook Vlissingen verlaten en vestigde zich bij zijn vriend Pieter Wiltschut, burgemeester van Arnemuiden. Daar publiceerde hij in 1719 deel 2 en 3 van de serie, waarop hem wederom miskenning ten deel viel.

Zijn vader Arent Roggeveen, beoefenaar van wiskunde, sterrekunde, aardrijkskunde en de theorie der zeevaart, had zich al beziggehouden met het mogelijke bestaan van een ‘Zuidland’, een continent tussen Nieuw Guinea en Kaap Hoorn in de Stille Zuidzee. Hij kreeg zelfs in 1676 een octrooi van de WIC voor een ontdekkingstocht, maar tot uitvoering kwam het niet. Toen zijn zoon in 1719 van alle kanten miskend en vervolgd werd om zijn vrijzinnige publicaties, kwam bij hem waarschijnlijk het idee boven om de plannen van zijn vader alsnog tot uitvoering te brengen. Hij kreeg in 1720 de bewindhebbers van de WIC zover dat zij een expeditie van drie schepen uitrusten voor een expeditie naar het Zuidland.

Na terugkeer van de expeditie vestigde Roggeveen zich weer in Middelburg, waar hij in 1727 deel 4 van ’s Werelds afgod publiceerde. Hij overleed op 31 januari 1729, in zijn huis aan de Blauwedijk te Middelburg. Op 5 februari werd hij begraven in de Nieuwe Kerk.

Paaseiland

Toen Jacob Roggeveen het eiland dat hij op 5 april 1722 voor de Westerse wereld ontdekte Paaseiland doopte, kon hij niet vermoeden dat die naam eeuwen later nog steeds gebruikt zou worden. De oorspronkelijke bewoners noemden hun eiland Te Pito o Te Henua (vrij vertaald ‘de navel, het centrum van de wereld’). De huidige Polynesische naam van dit thans tot Chili behorende eiland is Rapa Nui.

Overigens was het eiland na de ontdekking door Roggeveen voor 48 jaar lang ‘zoek’. Pas in 1770 lukte het de Spanjaarden het eiland terug te vinden en zij doopten het Isla San Carlos. De beroemde James Cook, die meerdere malen de Pacific doorkruiste, bezocht het eiland vier jaar later, op 13 maart 1774. Hij verbaasde zich ook over de beelden en ronde stenen die als hoed daarbovenop stonden.

Toch is de door Roggeveen gegeven naam in de Westerse wereld het bekendst gebleven. Zowel de Engelsen, die de Stille Oceaan in de eeuwen daarna regelmatig doorkruisten, als uiteindelijk ook de Spanjaarden, die het eiland tussen 1770 en 1888 min of meer in bezit hadden, gaven het eiland geen nieuwe naam ter meerdere eer en glorie van hun land, maar vertaalden de naam die Roggeveen gegeven had: Easter Island en Isla de Pascua.

Rapa Nui is een van de meest geïsoleerde bewoonde eilanden ter wereld. Het ligt 3700 kilometer westelijk van Chili. Het eiland omvat 117 vierkante kilometer. In het midden ligt Rano Raraku, de berg waaruit de grote beelden gehakt werden. Er is één dorpje, Hanga Roa, en sinds enige jaren een vliegveld zodat het internationale toerisme langzaam opkomt. Intercontinentale vliegtuigen kunnen er landen en op de vlucht USA-Australië is het eiland ingelast als tussenstop.

De negentiende eeuw was dramatisch voor de Paaseilanders. Walvisvaarders misdroegen zich en brachten geslachtsziekten. Ook tegen andere geïmporteerde ziekten als waterpokken waren de eilanders geheel weerloos. Slavendrijvers uit Peru voerden tussen 1862 en 1864 een groot deel van de bevolking af om ze te verkopen voor werk in de guanomijnen in Zuid-Amerika.

Twee zaken doen de Westerse wereld nog steeds verbazen. Allereerst natuurlijk de reusachtige beelden. Hoewel op foto’s vaak de meest spectaculaire worden afgebeeld, zijn er bijna duizend beelden op een of andere wijze op het eiland aanwezig, nog in oorspronkelijk staat, heropgericht door diverse archeologische expedities uit de gehele wereld, of deels uitgehakt liggend langs de flanken van de Rano Raraku.

Maar ook de taal en het schrift (het ‘Rongorongo’) zijn nog steeds raadselachtig. Talrijke hiërogliefachtige teksten wachten op de definitieve vertaling. Toen halverwege de negentiende eeuw de echte interesse voor deze taal opkwam, waren de meeste Paaseilanders die het nog konden weten in Chileense of Peruviaanse slavernij overleden.

Ontmoeting met een Paaseilander

De tekst op de muur van het Zeeuws Archief beschrijft de eerste ontmoeting van Europeanen met een inwoner van Rapa Nui (Paaseiland) in de Stille Oceaan. Deze gebeurtenis vond plaats aan boord van het schip Arend van de West-Indische Compagnie op 7 april 1722.

De Arend maakte, samen met de schepen Thienhoven en Afrikaansche Galey, deel uit van een expeditie naar het Zuidland onder leiding van de Zeeuw Jacob Roggeveen. De expeditie had het eiland net twee dagen eerder, op Paasmiddag 5 april 1722, voor de eerste keer gezien, de ligging vastgesteld en het daarmee voor de Westerse wereld ‘ontdekt’. Men hoopte echter dat het Paaseiland de voorbode zou zijn van een groter continent, het nog onbekende ‘Zuidland’.

De ‘ontdekking’ van het Paaseiland en de eerste ontmoeting met een Paaseilander waren hoogtepunten van de reis die uitgebreid werden vastgelegd. Expeditieleider Jacob Roggeveen beschreef de gebeurtenis in zijn ‘dagregister’ en de kapiteins van de drie schepen noteerden het voorval in hun scheepsjournalen. Geen van deze registers is echter bewaard gebleven. Wel zijn na afloop van de expeditie kopieën (afschriften) van de registers gemaakt. Twee van deze afschriften zijn thans nog in openbare archiefbewaarplaatsen in Nederland aanwezig.

Aangezien kapitein Cornelis Bouwman van het schip Thienhoven de meest beeldende beschrijving van de eerste Westerse ontmoeting met een Paaseilander gaf, heeft kunstenares Lydia Schouten gekozen om uit zijn scheepsjournaal een fragment op de muur van het Zeeuws Archief te laten graveren.

Zeeuwen in de Zuidzee

Met de kennis van de Stille Oceaan was het in het begin van de achttiende eeuw nog slecht gesteld. Waren hier nog onbekende landen te ontdekken? Lagen hier nieuwe kansen voor handel en fortuin? Alle zeevarende landen hebben in de loop der eeuwen wel expedities uitgerust om de Stille Zuidzee te verkennen. Zij ontdekten nieuwe routes om Kaap Hoorn te ronden en brachten vanuit Indië het westelijk deel van de oceaan in kaart. Maar de zee was groot, en ook na eeuwen bleef er bij velen iets knagen: lag hier nog een onbekend ‘Zuidland’?

Ook de Zeeuwen hebben een klein aandeel in deze reizen gehad, en dat nog in een tijdsbestek van nog geen vijf jaar. Twee Zeeuwse expedities rondden kort na elkaar Kaap Hoorn en voeren de Zuidzee in. In 1722 ging een expeditie van de West-Indische Compagnie (WIC) onder leiding van de Zeeuwse notaris Jacob Roggeveen erheen, in 1725 gevolgd door een handelsmissie van de Commercie Compagnie van Middelburg. Het doel van de reizen was overigens verschillend. Roggeveen’s taak was het onbekende ‘Zuidland’ te ontdekken en dit voor de WIC veilig te stellen. De Commercie Compagnie, die eerder Roggeveen’s plan had afgewezen, begaf zich op veiliger terrein en was op zoek naar nieuwe handelsmogelijkheden op de westkust van Zuid-Amerika.

Tot aan de kust van Chili waren de gevolgde routes echter identiek. Voordat de verschillende doelstellingen de expedities een andere kant uitstuurden, bezochten beiden Isla Mocha, een eiland vlak voor de Chileense kust. Het schip Arend van Roggeveen lag hier voor anker van 15 tot 18 februari 1722, het fregat Don Louis van de Commercie Compagnie bezocht het eiland tussen 19 en .. november 1725. Dankzij de van beide reizen bewaard gebleven scheepsjournalen weten we hoe dit eiland eruit zag. Roggeveen schreef erover: ‘Het eiland Mocha ligt op 38 gr. 30 min., is een goede verversplaats, schaepen, bocken en hoenders, van alles genoeg voor oud eyser, messen, spijkers, maar goud weet ik niet datter is’

De dames die het Zeeuws Archief bezoeken kunnen deze tekst overigens in het linkertoilet op hun gemak nalezen; de tegelwanden van alle toiletten in het Zeeuws Archief zijn namelijk in het kader van een kunstopdracht verlevendigd met teksten uit de journalen van de reis van Roggeveen.

De scheepsjournalen van de Don Louis geven ons een nog aanschouwelijker indruk van Isla Mocha. De schrijvers maakten tussen de regels van hun verslag tekeningen van de onbekende kusten die zij aandeden, waaronder een zijaanzicht van Isla Mocha.

Het vervolg van beide reizen vertoonde overigens weer een opvallende overeenkomst: beide liepen uit op teleurstelling en mislukking. Na het bezoek aan Isla Mocha voer Roggeveen via Juan Fernandez, het eiland van Robinson Crusoë, westwaarts de Stille Zuidzee in, ontdekte op 5 april weliswaar Paaseiland maar vond niets wat op een onbekend ‘Zuidland’ leek en werd bij aankomst in Indië ook nog eens door de VOC gearresteerd. De Don Louis vervolgde zijn reis noordwaarts langs de kust van Chili en Peru en werd op 31 december 1725 bij Lima door de Spanjaarden in beslag genomen, waarna de bewindhebbers van de Commercie Compagnie een enorm verlies moesten incasseren.

Literatuur

  • ‘Dagverhaal der ontdekkingsreis met de schepen Arend, Thienhoven en Afrikaansche Galei in den jaren 1721 en 1722 door J. Roggeveen’, in: Nieuwe Werken, eerste deel, derde stuk (Middelburg 1838) I-XL
  • F.E. Baron Mulert (ed.), ‘Scheepsjournaal, gehouden op het schip Tienhoven tijdens de ontdekkingsreis van Mr. Jacob Roggeveen, 1721-1722’, in: Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1911, 52-61
  • F.E. Baron Mulert (ed.), De reis van Mr. Jacob Roggeveen ter ontdekking van het Zuidland (1721-1722). Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging IV (‘s-Gravenhage 1911) IX-XXVII
    Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, I (Leiden 1911) 1439-1442
  • Th. de Roos, ‘Een onbekende echtgenote van Jacob Roggeveen’, in: Nehalennia 80 (winter 1990) 6-8
  • P. Sijnke, ‘Een turbulent leven: Jacob Roggeveen’, in: De Wete, 1988, 3, 26-30
  • Boudewijn Büch, Eenzaam. Eilanden, tweede deel (Amsterdam/Antwerpen 1992) 139-158