De onderkant van de markt. De Westmonsterkerk in Middelburg

Opgraving

Begin 1998 werd de Middelburgse Markt heringericht. Aangezien de gemeente Middelburg het belangrijk vindt dat bij grote projecten archeologisch onderzoek wordt verricht, werden de herinrichtingswerkzaamheden archeologisch begeleid door een projectarcheoloog die samen met medewerkers van het Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland (PACZ) en vrijwilligers van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland (AWN) Afdeling Zeeland, onderzoek deed naar de overblijfselen van de Westmonsterkerk, die tot 1575 op de Markt stond.

De resultaten van het archeologisch en historisch onderzoek zijn vastgelegd in boekvorm. Ter gelegenheid van de verschijning van dit boek, getiteld “De onderkant van de markt. De Westmonsterkerk van Middelburg in archeologie en historie” is in het Zeeuws Archief een expositie ingericht.

Kerkgebouw

De aan Sint Maarten gewijde Westmonsterkerk wordt beschouwd als de oudste parochiekerk van Walcheren en is de moederkerk van vele kerken op Walcheren en Zuid-Beveland. Ook de aan Sint Pieter gewijde Noordmonsterkerk, gelegen aan het huidige Hofplein, was een dochterkerk van de Westmonster.
De Westmonsterkerk, die al in de tiende eeuw bestond, lag aan de buitenzijde van de verdedigingsburg op de markt, evenals de Noordmonsterkerk. Deze ligging van een kerk even buiten de burg zien we ook terug in onder andere Burgh en Oost-Souburg, twee andere negende-eeuwse verdedigingsburgen in Zeeland.

Over de oudste Westmonsterkerk is weinig bekend. Waarschijnlijk is het een romaanse kapel geweest. Het kerkgebouw waarvan de fundamenten tijdens de opgravingen in 1998 zijn blootgelegd, dateert vermoedelijk uit de tweede helft van de veertiende eeuw. Het was een driebeukige kruiskerk met vele altaren. Langs het schip, het koor en de omgang bevonden zich kapellen.

Tijdens de opgravingen in 1998 werden de fundamenten van het koor aangetroffen, dat aan de oostzijde veelhoekig gesloten was, met daarbinnen de fundamenten van het priester- of hoogkoor. Tussen dit priesterkoor en de koormuur (buitenmuur) van de kerk bevond zich de kooromgang met de straalkapellen. Op de plattegrond zijn deze straalkapellen duidelijk zichtbaar als min of meer afgesloten kapelletjes. In deze kapelletjes bevonden zich altaren en/of grafkelders. Ook in de kooromgang, aan de noordzijde, en in het priesterkoor werden enkele grafkeldertjes gevonden. Van de laat-middeleeuwse kerk zijn ook de vier pijlerresten van de vieringtoren gevonden. Tevens werden de funderingen van het noordelijke dwarsschip aangetroffen alsmede de funderingen van de noordelijke sacristie (annex). Van het zuidelijke dwarsschip vond men slechts enkele fundamentresten. Van het schip van de kerk werd alleen een klein deel van de noordelijke schipmuur en een pijler van het middenschip aangetroffen.

Een deel van deze funderingen kan niet meer teruggevonden worden, omdat ze onder de huizen aan de westzijde van de Markt liggen. Het noordwestelijke deel van de funderingen van de Westmonsterkerk kan vrijwel met zekerheid gevonden worden onder een deel van de Pottenmarkt en mogelijk zelfs nog onder Plein 1940. Als men er van uit gaat dat het schip van de kerk ongeveer net zo lang was als het koor, circa 35 meter, dan zal de kerk zich zeker tot bijna aan Plein 1940 toe uitgestrekt hebben met een totale lengte van circa 70 meter. De gereconstrueerde plattegrond geeft dus slechts de helft van de oorspronkelijke kerk weer. Een ruwe opmeting van de in 1943, na het bombardement vrijgekomen fundamenten, laat in hoofdlijnen de in 1998 gemaakte plattegrond zien, maar deze kon toch aanzienlijk uitgebreid en verbeterd worden. De opmeting uit 1943 geeft wel aan dat er een zuidelijk dwarsschip geweest moet zijn. De ligging ervan zal echter niet overeenkomen met de werkelijke situatie.

De gevonden fundamenten zijn allemaal opgemetseld in baksteen van variabele dikte. In de funderingen is over het algemeen ook een grote hoeveelheid tufsteen verwerkt. Deze tufsteen is in de funderingen hergebruikt. Tufsteen is gestolde vulkanische as en is afkomstig uit de Duitse Eifel. Het hergebruik van tufsteen vormt doorgaans een aanwijzing voor een oudere, romaanse, voorganger van een kerk. Romaanse kerken werden in deze streek veelal in tufsteen gebouwd. Het bestaan van een oudere voorganger werd bevestigd doordat onder de vloer van grafkelder XIV een uit tufsteen opgebouwde muur tevoorschijn kwam. Mogelijk gaat het hier om een restant van de tiende/elfde-eeuwse tufstenen Westmonsterkerk.

Begraven

In de Middeleeuwen was het gebruikelijk dat rijke mensen in de kerk werden begraven. Sommigen kregen alleen een grafzerk en anderen werden bijgezet in een grafkelder.Van deze begravingen werden 29 grafkelders of restanten daarvan gevonden. De grafkelders werden vrijwel overal in het opgegraven deel van de kerk aangetroffen (zie plattegrond). Van deze grafkelders waren er acht beschilderd. De beschildering bestaat meestal uit rood geschilderde kruizen, wijdingskruizen en leliekruizen. Graf XV was echter een bijzonder graf omdat op de zuidzijde van deze grafkelder een schildering, voorstellende de heilige Anthonius-Abt, aangebracht was, temidden van twee leliekruizen. Ook op de noordwand van dit graf was een heilige aanwezig, deze was helaas reeds grotendeels weggebroken. Dit graf is zo bijzonder omdat schilderingen van heiligen nog nooit eerder op Walcheren werden gevonden!

De grafkeldertjes waren veelal afgedekt door een bakstenen tongewelf en hadden een vloertje van bakstenen. Een enkel graf had een vloertje van tegels. Sommige grafkeldertjes waren voorzien van een trapje waarlangs men het graf kon bereiken. Bijzonder is ook de enorme dubbelgrafkelder met trap in de zuidoostelijke kooromgang. De meeste grafkelders zijn bij de sloop van de kerk volgestort met puin, slechts bij enkele graven was nog een skelet aanwezig.

Kerkhof

Rondom de Westmonsterkerk lag het kerkhof waar overledenen werden begraven die niet genoeg geld hadden om een graf ín de kerk te kopen. Het kerkhof werd vóór 1400 anderzijds gebruikt om handel op te drijven. In de dertiende eeuw waren er klachten over de verwaarloosde toestand van het kerkhof. Onder druk van de bisschop van Utrecht besloot de stadsregering daar in 1295 iets aan te doen. Ze beloofde erop toe te zien dat de dagelijkse markt op het kerkhof op een fatsoenlijke manier zou worden gehouden en dat al het vuilnis van het kerkhof zou worden opgeruimd. Op het kerkhof mochten geen huizen worden gebouwd en er moest een nieuw kerkhof komen waar de overledenen begraven konden worden. Rondom het nieuwe kerkhof werd een manshoge muur gemaakt. Alle toegangen tot het kerkhof werden afgesloten met stevige ijzeren hekken, zodat er geen beesten op het kerkhof konden komen. Van deze kerkhofmuur zijn bij de recente opgravingen grote delen teruggevonden.

De grond waarop de kerk staat en het kerkhof is gelegen, is gewijde grond. Alleen in gewijde grond mogen stoffelijke resten worden bijgezet of begraven. Op het kerkhof gaan geestelijke regels voor wereldlijke regels. Zo dienden kerkhoven in de Middeleeuwen onder meer als vrijplaatsen voor misdadigers. Criminelen die hun straf wilden ontlopen konden hun toevlucht zoeken op het kerkhof of zelfs in de kerk. Eenmaal daar mogen de baljuw (vertegenwoordiger van de landelijke, dus wereldlijke overheid) en zijn dienaren hen niet meer in hechtenis nemen. Regelmatig werd deze regel geschonden. Het moet voor een baljuw of schout onverteerbaar zijn om te zien dat degene waar hij achteraan zit, op enkele meters afstand van hem vandaan is, maar ongrijpbaar. Maar nood breekt wet. Soms haalde de baljuw toch een misdadiger toch van het kerkhof gehaald waardoor de gewijde grond geschonden werd. De stad kreeg dan een boete opgelegd en de grond moest opnieuw gewijd worden.

Winkels

Hoewel er eveneens bepaald werd dat er geen huizen of andere bouwwerken op het kerkhof gebouwd mochten worden, is er in 1516 sprake van winkels en kleinere woninkjes “voorbij en achter het koor en rondom het kerkhof”. In dat jaar gaf de bisschop van Utrecht toestemming om deze ter verruiming van de Markt af te breken en ze later tegen de kerk en het koor weer op te bouwen. Blijkbaar was het ruimteprobleem toen nog niet opgelost, want enkele jaren later liet de stad de luifels van de winkels rondom het kerkhof afbreken om meer ruimte te creëren. Het vermoeden bestaat dat het stadsbestuur tevens trachtte een vrijer gezicht op het stadhuis, dat zijn voltooiing naderde, te krijgen.

Bij de opgravingen zijn resten van enkele winkeltjes aangetroffen. Individuele winkeltjes zijn moeilijk te onderscheiden, mogelijk wijzen dwarsmuurtjes hierop. Op enkele plaatsen werden binnen de winkeltjes verschillende vloerlagen gevonden, hetgeen wijst op een vrij lang gebruik van deze panden.

Nadat het kerkhof in feite al geruime tijd voor oneigenlijke doeleinden werd gebruikt, werd het in de jaren veertig van de zestiende eeuw geprofaneerd, zodat er, nu mét toestemming van de bisschop van Utrecht, allerlei wereldlijke zaken mochten worden gedaan, zoals koop en verkoop, het houden van winkels en kramen, enzovoort. Zo waren er onder meer een boekbinder en een platenverkoper.
Archeologisch is het moeilijk aan te tonen welk ambacht in een bepaalde winkel werd uitgeoefend. Aan de hand van beerputten is echter er wel een indicatie van deze activiteiten te geven. Opmerkelijk was namelijk de vondst van twee beerputten die tussen de winkeltjes tegen de kerkmuur aan lagen. Deze beerputten waren gevuld met het afval dat waarschijnlijk afkomstig is van de ambachtslieden uit de winkeltjes. Beide beerputten dateren uit de periode 1475-1575. In de noordelijke beerput werd naast veel gebruiksaardewerk een grote hoeveelheid leerafval gevonden. Mogelijk heeft in de buurt van deze beerput een leerbewerker zijn ambacht uitgeoefend. Met name de beerput aan de zuidzijde was bijzonder rijk. Hierin werden versierde messen, drinkglazen, kinderspeelgoed, schoenen, pijpaarden beeldjes, kleine aardewerken potjes, gegraveerde plaatjes en dergelijke gevonden.

In het tweede kwart van de zestiende eeuw werden twee winkels opgeofferd voor het maken van een portaal van de zuidelijke kerkdeur. De twee wijnwinkeltjes ter weerszijden van het portaal bleven in tact. Ook werden luifels van winkels afgebroken, vermoedelijk om meer ruimte te creëren voor het stadhuis. In 1563 besloot het stadsbestuur de winkeltjes af te laten breken ter voorkoming van brand. De eigenaars zouden van stadswege schadeloos gesteld worden.

Blijkbaar werden niet alle winkels afgebroken, want in 1575 protesteerden eigenaars en renteheffers van winkels rond de kerk tegen de begonnen sloop van de bouwvallige Westmonsterkerk. Echter tevergeefs.

Afbraak

Begin 1575 besloot het stadsbestuur de kerk wegens bouwvalligheid af te breken. Iedereen die zerken of beelden in de kerk had werd bevolen deze binnen acht dagen te verwijderen. De opbrengst van de verkoop van materialen werd aangewend tot voldoening van de schulden en lasten van de stad. Orgel, preekstoel, banken en klokken werden door de stedelijke regering verkocht ten profijte van de stad.

Op de plaats waar de Westmonsterkerk gestaan had werd de grote Markt aangelegd, een zeer ruim plein, dat tijdens de wederopbouwperiode in de jaren veertig van de twintigste eeuw werd verkleind tot de vorm waarin we het nu kennen. Wat bleef zijn de funderingen van de Westmonsterkerk, aan de onderkant van de Markt.