Brazielhout, geitenhuid en vakmanschap. De restauratie van een zeventiende-eeuwse Statenband

Op vrijdag 7 december 2001 wordt in het Zeeuws Archief tussen 15.30-16.30 uur een bijzondere zeventiende-eeuwse Statenband gepresenteerd. Deze zwaar beschadigde registerband uit het archief van Staten van Zeeland is dit jaar gerestaureerd met gelden die door een unieke sponsoractie bijeengebracht zijn.

Tevens wordt die middag een kleine expositie geopend die een overzicht geeft van de restauratie en de verrassende ontdekkingen over de rode kleurstof die voor de Statenband gebruikt is. De expositie is van 7 december 2001 tot 7 januari 2002 tijdens de openingstijden te zien in het Archiefcafé van het Zeeuws Archief.

In 2001 werd een unieke restauratiecampagne gestart in het kader van de tentoonstelling ‘Eerst ghedruckt 250 placcaten’. Gedurende de tentoonstelling was een door De Ammoniet te Leiden met de hand gezet en gedrukt Placcaet ter restauratie te koop. De opbrengst van de verkochte exemplaren was bestemd voor de restauratie van een kostbare zeventiende-eeuwse registerband uit het archief van de Staten van Zeeland. Deze kleine expositie geeft een beeld van het verloop van de restauratie en de verrassende ontdekkingen over de rode kleurstof die gebruikt is voor de band.

Registerband

In het archief van de Staten van Zeeland en hun gecommitteerde Raden (1574 (1578) – 1795 (1799) bevinden zich zes bijzondere registerbanden. Deze met een rode verfstof gekleurde banden zijn zwaar beschadigd. Besloten is de meest beschadigde band, inventarisnummer 39 (notulen van de Staten van Zeeland, 1653), te laten restaureren. De restauratie werd uitgevoerd door ‘Boek- en Papierrestauratie Marijn de Valk’ te Middelburg. Marijn de Valk heeft een restauratieverslag gemaakt en legde het verloop van de restauratie vast op foto’s.

Verloop van de restauratie

Na bestudering van de kleur, de bindwijze en de oude reparaties, werd de band voorzichtig gedemonteerd. Band en boekblok zijn van elkaar gescheiden en werden apart van elkaar geconserveerd.
Het boekblok van papier was vuil door het gebruik en door stof dat in de loop der tijd tussen de bladzijden gekropen is. Elke bladzijde is drooggereinigd met een speciaal sponsje dat vuil absorbeert en een zachte borstel. Kleine scheurtjes en ontbrekende delen in de bladzijden werden gerepareerd met getint Japans papier. Het is opvallend hoe weinig schade het boekblok heeft opgelopen in 350 jaar. Dit type band beschermt zijn inhoud bijna perfect. De band heeft alle klappen opgevangen.

De band is van karton met een bekleding van aluingelooid leer. Ook de band werd drooggereinigd en vuil werd verwijderd met een speciaal voor witgelooid leer ontwikkeld schoonmaakmiddel. Omdat het leer in de loop der tijd uitgedroogd was, werd de band hierna gedurende vier dagen geconditioneerd in een ruimte met een relatieve luchtvochtigheid van 75 %.

De volgende fase was het instukken van de ontbrekende delen. Dit is met nieuw restauratiegeitenleer gebeurd. Er is lang nagedacht over de kleur van de nieuw toegevoegde delen. Brazielhout is niet lichtecht en het rood van de registerband is niet meer zo intens is als in 1653 toen de band werd gemaakt. Bovendien is het leer op de rug meer verkleurd dan op de platten, terwijl het op de scharnierpunten zelfs wit is afgesleten. Daarom is gekozen voor een wat grauwe basiskleur, die het meest één geheel vormt met alle verschillende tinten in de band.

Na het instukken van twee grote ontbrekende delen, en het vastzetten van vele kleine losse deeltjes, zijn de drie riemen over de rug op een nieuwe basis gelijmd. Hierdoor zijn ze weer sterk, maar behouden ze hun originele uiterlijk.

Tot slot is het boekblok in de band gezet met behulp van ‘strengels’. Dit zijn zeer sterke strookjes gedraaid perkament, die de verbinding vormen tussen het boekblok en de band.

Verfstoffen voor rode boekbanden van aluingelooid leer

Wit aluingelooid leer is gelooid met aluin, al of niet met toevoegingen van andere mineralen en is wit of lichtgeel/grauw van kleur. Vaak is het gemaakt van varkenshuid, maar ook andere huidsoorten werden gebruikt, zoals de geitenhuid voor het leer van inventarisnummer 39 van de Staten van Zeeland. Aluingelooid leer wordt nu bijna niet meer gemaakt.

In de Middeleeuwen werd het vaak ongekleurd gebruikt, maar vanaf de zestiende eeuw zien we steeds vaker gekleurde aluingelooide leren banden. De meest voorkomende kleur is rood,
zoals bij de gerestaureerde band uit 1653. Hierbij moet worden vermeld dat het bijna altijd om eenvoudige gebruiksbanden gaat, zoals de gerestaureerd registerband. Dit is een heel ander soort rood dan de rijk versierde banden in rood marokijn. Rood aluingelooid leer wordt nooit verguld.

Hoe werd dat leer nu gekleurd, en met welke kleurstof?

Aanvankelijk werd gedacht aan meekrap als kleurstof. Een stukje leer is geanalyseerd door het Centraal Laboratorium in Amsterdam, maar dat sloot meekrap uit. Wel werd karmijnzuur aangetoond. Dit zou wijzen op het gebruik van de rood-paarse kleurstof cochenille. Maar cochenille, kermes of karmozijn, is een exclusieve verfsoort, bereid uit ontelbare, minuscule schildluizen. Het is vreemd dat een kostbare kleurstof gebruikt zou zijn voor een stevige gebruiksband.

Uit literatuuronderzoek bleek dat meekrap, cochenille en stoklak allemaal incidenteel wel gebruikt werden voor het rood kleuren van leer, maar dat in de meeste recepten gesproken wordt van ‘roothout’, ook Brazielhout of Fernambuk genoemd. Ook mengsels van stoklak en Brazielhout komen voor. Proeven met Brazielhout gaven exact de kleur die we zien bij de gerestaureerd band.

Het verven met Brazielhout is probleemloos en de kleur is heel intens. Bovendien is de kleurstof heden ten dage veertien keer goedkoper dan cochenille en dat zal in de zeventiende eeuw vermoedelijk niet anders geweest zijn. Een nadeel van deze plantaardige verfstof is dat de kleur absoluut niet lichtecht is. Het verschieten van het rood naar rood-bruin is het belangrijkste kenmerk waaraan Brazielhout herkend kan worden en de afbraakproducten zijn ook chemisch aan te tonen.

Brazielhout

Brazielhout is een algemene term voor de kleurstof die gemaakt wordt uit het hout van bomen van de familie Caesalpinia Echinata en was al heel vroeg bekend in Europa. Voor de ontdekking van Zuid-Amerika werd het ‘roothout’ al vanaf de twaalfde eeuw geïmporteerd, over de zijdenroute, uit Cylon in Oost-Azië. Omdat het zo goedkoop was in vergelijking tot cochenille, was het gebruik wijd verbreid. Brasil is het Portugeese woord voor ‘rood’. In het begin van de zestiende eeuw werd een zelfde soort hout ontdekt in wat nu Brazilië heet. Het kleurende component is brazilein. Behalve puur werd Brazielhout ook veel gebruikt bij de nuancering van andere kleurstoffen.

Na het verwijderen van de schors wordt het kernhout geraspt. Leer kan in een vat met Brazielhout in water gedompeld worden, maar er kanook een soort lak worden gemaakt door middel van extractie, die dan Venetiaanse lak, kogellak of Florentijnse lak heet. Het leuke van Brazielhout is dat wanneer aluin als beits wordt gebruikt tijdens het verven, de kleur roder wordt, terwijl wanneer potas wordt gebruikt, de kleur meer naar het paars gaat. Aluingelooid leer zal dus altijd een rodere tint hebben. Een voorbeeld van Brazielhout is op de expositie te zien.

Er zijn al verschillende recepten gevonden voor het rood verven van leer, zoals in Tbouck van wondre dat in 1513 in Brussel werd gedrukt door Thomas van der Noot. Een citaat uit recept nummer 59:

Om root leer te verwen, neemt een loot bresilien ende eenen pot nats, also laet dat derdendeel versieden [tijdverlies], maar wascht u leer eerst in aluynwater oft in ander water, daer en es so veel verlancx niet ane, latet dan drooghen […] ende hanghet dat leer daer over ontloken [opengevouwen].

Het resultaat van dit recept is te zien op de expositie waar een geverfde en opgespannen huid geitenleer hangt.

Het tuchthuis of rasp- en spinhuis in Middelburg

Brazielhout raspen was in de zeventiende eeuw een taak van gevangenen. In Middelburg werd korte tijd Brazielhout geraspt in het tuchthuis of rasp- en spinhuis. In de zeventiende eeuw liet de Middelburgse stadsregering een tuchthuis bouwen. Daartoe werden twee grote pakhuizen bij de nieuwe stadsschuur op het eind van de Kousteensedijk verbouwd tot rasphuis en de oude stadssmidse aldaar tot spinhuis om “ten spoedigste een rosmolen daarin te plaatsen tot tuchtiging der kwaaddoeners en vagebonden”, en een gedeelte daarvan te bestemmen “voor ledige en ongeregelde vrouwen om haar daar te doen spinnen”.

Het tuchthuis was klaar in 1643. Blijkbaar vielen de kosten tegen, want de stadsregering maande de burgers van de stad aan om dat jaar een driemaandelijkse contributie te betalen ten behoeve van het tuchthuis “dat opgerigt was tot wering van alle bedelaars en vagebonden en dat strekken zoude tot groote verligting van de gemeene ingezetenen”. Het jaar daarop werd een grote lening afgesloten om de schulden te dekken.

Het raspen van hout als dwangarbeid

De dwangwerkzaamheden in het tuchthuis bestonden voor mannelijke gevangenen aanvankelijk uit het raspen van hout, vandaar de naam Rasphuis. Smallegange schrijft er in zijn Cronyk van Zeeland (Middelburg 1696) het volgende over:

In het Tuchthuis werd het geboefte alle gesloten gehouden, de sommige ook geboeit, alsoo nochtans, dat sy onverhindert konnen werken, en de handen gebruiken. Want eenige moeten Brasilie hout tot pulver zagen, sommige in een trapmolen gaen, om koorn te malen, of weven, ook andere dingen doen en bearbeiden, na eens yegelijks begrijp en macht.

Twee gevangenen werkten met een meerbladige zaag met aan ieder uiteinde een handgreep. Daarmee moesten ze blokken hout tot pulver raspen. De gevangenen moesten per dag een bepaald aantal houtblokken raspen. De blokken waren afkomstig van kleurstof houdende bomen. In Middelburg werd roodhout of Braziel (naar het Portugese en Spaanse woord ‘brasil’ voor rood) geraspt. Dit is een zeer harde, sterke houtsoort, met een fijne, dichte nerf.

Het verpulverde Brazielhout werd gebruikt als kleurstof om textiel en bewerkt leer mee te verven. Ververs voegden de kleurstof toe aan een grote bak met water, stopten de textiel of het leer in het gekleurde water en na enkele dagen waren ze prachtig rood.

Bij het verven leverde de verfstof verschillende soorten rood op, afhankelijk van het toegevoegde beitsmiddel. Helderrode kleuren werden verkregen door toevoeging van aluminium, roodbruin met ijzer, roze-rood met tin, roodpaars met kalium en bruingroen met koper.

Het raspen van hout als straf was geen lang leven beschoren. Na ruim twintig jaar stapte men over van houtraspen naar het maken van baal- en later zeildoek voor de Verenigde Oostindische Compagnie. Er was heel veel vraag naar baal- en zeildoek en de productie ervan leverde meer geld op dan de productie van geraspt hout.

Einde van het tuchthuis

In de tijd dat de gevangenen baaldoek en later zeildoek moesten vervaardigen kon het tuchthuis zichzelf financieel bedruipen, sterker nog, het tuchthuis leidde een bloeiend bestaan. Vanaf 1741 nam de vraag naar zeildoek af en begon een periode van verval. Er moest geld bij. Geldleningen boden enig soelaas, maar na verloop van tijd moest de stedelijke kas worden aangesproken.

Opheffing van het tuchthuis was voor de stad de enige manier om daar onderuit te komen. Dat geschiedde uiteindelijk niet, maar in 1812 werden forse administratieve wijzigingen doorgevoerd. Het oude gebouw werd in de jaren zeventig van de negentiende eeuw afgebroken en op dezelfde plaats verrees in 1874 een nieuwe gevangenis. Deze gevangenis, het latere Huis van Bewaring werd begin jaren negentig van de twintigste eeuw afgebroken. Op die plaats verrees in 1995 het nieuwe gerechtsgebouw.