[Volgnr 415, folio 1:]
Interrogatoriën,
gedaan maken ter instantie van
den fiscaal, om daarop onder eede
gehoort te werden Metjen Harmens,
huisvrouw van Elias Droget, herbergier.
1.
Of den luytenant Schoppens niet op den 10a
februari 1680, 's naghts ontrent tussen 11 en 12
uuren, Metjen Harmense tot haaren
huise gecommandeert heeft te tappen,
en sij hetzelve niet diverse rijsen
heeft afgeslaagen, also het in de
naght was.
1.
Antwoordt: “Ja”.
2.
Of den luytenant Schoppens daarop niet
zeide: "Gij bent een beest, een vercken",
en veel andere injuriuse scheldt-
woorden meer.
2.
Antwoordt: “Ja”.
3.
Of zij, Metjen Harmens, daarop
niet geseght heeft: "Ik wil uw niet
tappen, en gaat uyt mijn huis
of ik zal uw met een arm buyten
de deur zetten", en den luytenant Schoppens
met toornigen gemoede haar daar-
op niet een vuystslagh in haar
aangesight gaf, zittende in haar
hanghmack.
3.
Antwoordt: “Ja”.
4.
Of na wisselingh van eenige
woorden den luitenant Schoppens niet
wederom zeyde: "Gij hoer, gij beest,
gij zult tappen", en gaf haar noch
diverse slaagen.
4.
Antwoordt: “Ja”.
5.
Of op het gerught ende geschreeu
den vaandrigh van de burger-
wacht met zijn bijhebbende wachts-
volcq niet is in huis gekoomen,
en gevraagdt waarom den luytenant
Schoppens sulkken geweldt maakte
na besette waght, en met alle
vrindtschap versoekende hij na sijn
logement soude gaan.
5.
Antwoordt: “Ja”.