Zeeuwen onder het mes. Gezondheidszorg in Zeeland door de eeuwen heen

Van 2 juli tot en met 10 november 2001 is in de expositieruimte van het Zeeuws Archief een tentoonstelling te zien, getiteld Zeeuwen onder het mes. Gezondheidszorg in Zeeland door de eeuwen heen. Aan de hand van archiefstukken en voorwerpen wordt een beeld gegeven van de ziekenzorg, medische verrichtingen, het apothekersvak, medisch wetenschappelijk onderzoek, verloskunde en tal van andere facetten van de gezondheidszorg.

Ziekenzorg

De oudste instellingen die zich bezighielden met ziekenzorg waren de kloosters. Ook werden daar reizigers en handelaren die de steden aandeden ondergebracht. Vanwege het groeiend aantal zieken in de Middeleeuwen bleken de ziekenzaaltjes van de kloosters op den duur niet meer toereikend.

De stedelijke overheden of liefdadige burgers richtten vervolgens voor de opvang van passanten en zieke vreemdelingen, soldaten en matrozen die nog geen jaar en zes weken in de stad woonden, speciale gasthuizen op. Deze gestichten boden aanvankelijk ook onderdak aan armen, ouderen, gebrekkigen en zelfs enkele zwakzinnigen en krankzinnigen. Kortom, iedereen kon er terecht, als men maar vreemdeling was.

Ook zieke armen die niet door de diaconie werden ondersteund konden worden opgenomen in het Gasthuis. Zieken die zich meldden aan de poorten van het Gasthuis werden eerst door een chirurgijn onderzocht. Als deze oordeelde dat de zieke moest worden opgenomen, moest hij bij de gasthuismeester een lootje halen en werd hij geregistreerd in het zogeheten ‘lootjesboek’.

Het ging er in die gasthuizen niet bepaald hygiënisch aan toe. Een bedstede moest door twee of soms zelfs door drie patiënten worden gedeeld. Men lette daarbij niet op de aard van de ziekten en stopte rustig iemand met etterende zweren bij een patiënt met zware dysenterie en legde daar zonder bezwaren nog iemand met hevige koortsen bij.

De enige scheiding die werd gemaakt was die tussen mannen en vrouwen. Zij werden niet samen in een bed gelegd omdat ze niets anders aan hadden dan een slaapmuts. Alle medische ingrepen vonden plaats op de ziekenzaal zelf, in het bijzijn van alle patiënten. Zwangere vrouwen werden zo veel mogelijk geweerd uit het Gasthuis omdat men bang was met de zorg voor een kind te blijven zitten als de moeder in het kraambed of kort na de bevalling overleed. Ook melaatsen werden niet in het Gasthuis opgenomen. Voor hen was een apart opvanghuis.

In de loop der eeuwen is er veel verbeterd. Voor armen, ouderen en zieken van geest – overigens werd iemand die ook maar enigszins afwijkend gedrag vertoonde al als ‘ziek van geest’ aangemerkt – werden in de zestiende eeuw aparte gestichten opgericht.

In diezelfde eeuw verstrekte het Gasthuis al nachthemden, de medische wetenschap ontwikkelde zich maar de hygiënische omstandigheden verbeterden pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Voor oude mensen die ziek én arm waren werd in de achttiende eeuw een apart gesticht opgericht op de hoek van de Seissingel en Penninghoek. Vanaf 1784 was dit gesticht gevestigd aan de Herengracht.

In 1812 kwam een eind aan de regel dat alleen zieke vreemdelingen en zieken die niet door de diaconie werden ondersteund werden toegelaten tot het Gasthuis. Men maakte het onderscheid tussen kortstondige en chronische zieken. De kortstondige zieken konden worden verpleegd in het Gasthuis, de chronisch zieken (behalve de ‘echte’ chronisch zieken vielen daar ook onder ouderen, gebrekkigen en krankzinnigen) werden in verschillende inrichtingen ondergebracht.

Maar nog steeds waren het de mensen uit de lagere sociale klassen of patiënten die ondersteund werden door het armbestuur die de ziekenzalen van het Gasthuis bevolkten. Men werd overigens pas in het ziekenhuis opgenomen als men thuis de juiste verzorging niet kon krijgen. Ook operatieve handelingen vonden gewoon thuis plaats.

Gegoede burgers die toch naar het ziekenhuis moesten, kozen liever voor het kleine ziekenhuis in de Langeviele. Dit was door de Vereniging voor ziekenverzorging opgericht en beschikte over uitstekende uitrusting, zeer kundige artsen en beschaafd verplegend personeel.

Gasthuis

Het Middelburgse Gasthuis stond aan de Lange Delft. Bij het Gasthuis hoorde een kapel, de St. Barbarakapel. Dit Gasthuis is in de bijna zes eeuwen dat het als zodanig dienst deed, vele malen uitgebreid, verbouwd en aangepast. In 1866 werd een nieuw Gasthuis geopend aan het Noordpoortplein.

Voor tuberculoselijders werd in 1923 de voormalige buitensociëteit aan het Noordbolwerk als tuberculosepaviljoen ingericht. Door de zeer snelle vooruitgang op het gebied van de medische kennis en technieken – tot in de twintigste eeuw had het Gasthuis maar twee afdelingen: een geneeskundige en een heelkundige – en andere ideeën over verzorging van patiënten en hygiëne, werd het nieuwe Gasthuis regelmatig verbouwd en aangepast aan nieuwe eisen. Toen er niet meer verbouwd kon worden besloot men over te gaan tot nieuwbouw op dezelfde locatie.

Het nieuwe Gasthuis opende in 1938 zijn deuren. Ook dit nieuwe pand moest regelmatig worden aangepast. Een grote verbouwing kwam gereed in 1954. Eind jaren zestig besloot het bestuur van het Middelburgse Gasthuis te fuseren met de besturen van de twee Vlissingse ziekenhuizen Bethesda en St. Joseph. Beide Vlissingse ziekenhuizen werden twintig jaar later verbouwd tot een groot ziekenhuis: het streekziekenhuis Walcheren. Het Gasthuis in Middelburg werd in 1992 gesloten.

Dokters en apothekers

De ziekenzorg was in handen van in de praktijk opgeleide chirurgijns en universitair geschoolde medische doctoren. De inwendige geneeskunst was het terrein van de doctoren en de chirurgijns hielden zich bezig met de uitwendige heelkunde. Ook aderlatingen werden door chirurgijns uitgevoerd. Om lid te worden van het chirurgijnsgilde moesten leerlingchirurgijns drie proeven afleggen: een amputatie, een schedellichting en een juiste behandeling van een ingewikkelde botbreuk. En dat alles zonder narcose, want dat bestond toen nog niet.

Patiënten werden verdoofd met alcohol en opium, dus operaties waren enorm pijnlijk. Dat gold ook voor de verrichtingen van steensnijders. Steensnijders waren, meer dan chirurgijns en medische doktoren, zeer deskundig in het verwijderen van blaasstenen. Deze stenen veroorzaakten helse pijnen en een operatie was zeker niet zonder risico, maar liet men zich ‘snijden’ door een vakkundig steensnijder, dan bestond de kans dat men het er levend vanaf bracht.

Zo werd op 9 januari 1647 Catharina Fourmenois, echtgenote van Pieter Boudaen Courten, verlost van een flinke blaassteen door de Zierikzeese steensnijder Willem Boignart in het bijzijn van de Middelburgse doktoren Lansbergen en Pelletier en, voor het geval Catharina tijdens of vlak na de operatie zou sterven, dominee Hoornbeek uit Vlissingen. De operatie geschiedde in het woonhuis van de familie in de Lange Noordstraat in Middelburg. Catharina Fourmenois overleefde de ingreep en is pas achttien jaar later overleden. Haar blaassteen is vele eeuwen in de familie bewaard gebleven.

Farmacie wordt pas sedert de veertiende eeuw als zelfstandig vak uitgeoefend. Voor apothekers werden speciale ordonnanties gemaakt waarin werd vastgelegd aan welke regels zij zich moesten houden. Ook de apothekers waren verenigd in een gilde, samen met drogisten, tabakverkopers en banketbakkers. Toen de fotografie zijn intrede deed in 1839, waren de apothekers ook leveranciers voor de ‘vergiften’ die fotografen nodig hadden om hun foto’s te kunnen afdrukken.

Geneeskundige School

In 1824 werd in Middelburg een provinciale Geneeskundige School opgericht. Hier leidde men toekomstige artsen, vroedvrouwen en apothekers op. De studenten ontvingen zowel theoretisch als praktisch onderricht. Zij werden onderwezen in Latijn, anatomie, fysiologie, genees- en heelkunde, verloskunde, farmacie, botanie, zoölogie en therapie.

De school beschikte aanvankelijk over enkele lokalen in het Gasthuis in de Lange Delft (later in een panden in de Nieuwstraat en de Latijnse Schoolstraat) en het voormalige weeshuis aan het Noordpoortplein, waar ook de kruidentuin was gelegen. De leerlingen maakten tijdens hun lessen gebruik van gedrukte leerboeken en geschreven dictaten en aantekeningen. Van de verplicht te verrichten chirurgische ingrepen, medische handelingen en verlossingen moesten de studenten verslagen maken. Leerlingen konden lid worden van de studentenvereniging ‘Aesculapio Sacrum’, nadat zij een heuse ontgroening hadden ondergaan.

In 1854 werd de Geneeskundige School door de gemeente Middelburg van de Provincie Zeeland overgenomen en werd de opleiding een gemeentelijke aangelegenheid. De eisen werden aangescherpt, de opleiding werd zwaarder en kreeg meer inhoud. Twee bekende lectoren aan de Geneeskundige School waren J.C. de Man en A.A. Fokker. De Man (Middelburg 1818-1909), een zeer actieve en bekwame arts, gaf les in de anatomie en publiceerde over tal van medische onderwerpen. Fokker (Middelburg 1810-1878) had een brede belangstelling, zowel voor medische als natuurwetenschappelijke zaken. Hij gaf les in pathologie en therapie. De Geneeskundige School werd wegens gebrek aan financiële middelen in 1866 opgeheven.

Ziekten

Tegen een heleboel ziekten werd pas in de twintigste eeuw een remedie gevonden. Tot die tijd werden allerlei middelen gebruikt om mensen van ziekten als cholera, tyfus, syfilis dysenterie, pest, schurft, tuberculose en pokken te genezen of de ziekten te voorkomen.

De vrij onschuldig klinkende term Kinderpokjes (Variola) was in werkelijkheid een vreselijk besmettelijke ziekte, die tijdens epidemieën veel slachtoffers eiste. Om de ziekte te voorkomen entte men mensen in met menselijke pokstof.

In 1769 vertrok Daniël Radermacher (Middelburg 1722-1803), een Middelburgs regent, naar den Haag om zich te laten inenten. Hij was namelijk ten volle overtuigd geraakt van de noodzaak van inenting om vat op de gevreesde ziekte te krijgen, maar wilde eerst zichzelf laten inenten voordat hij zijn kinderen daaraan blootstelde. Van zijn inenting, de behandeling, wat hij at, dronk en deed, welke medicijnen hij innam, schreef Radermacher een zeer uitgebreid verslag.

Dokter Samuel de Wind entte vanaf 1774 in Middelburg mensen in en hield hiervan zeer zorgvuldig aantekeningen. In 1798 werd de koepokvaccinatie ontdekt. De vaccinatie bestond uit koepokstof die werd onttrokken van koeien die licht besmet waren met de relatief milde ziekte Koepokken (Variola vaccina). Vanaf het begin van de negentiende eeuw vonden koepokvaccinaties bij kinderen in Zeeland plaats.

Verloskunde

Verloskunde heeft zich altijd in een ruime medische belangstelling kunnen verheugen. Verlossingen werden voornamelijk gedaan door een vroedvrouw, die meestal in dienst van de stad was. Kon het kind niet langs natuurlijke weg geboren worden, dan moest een kunstmatige ingreep worden verricht.

Doctor Paulus de Wind (Middelburg 1714-1771) heeft veel betekend voor de verbetering van instrumenten die bij verloskundige ingrepen werden gebruikt. Een voorbeeld is het gebruik van lepelvormige stalen bladen bij de verlossing van baby’s die in de bovenste ingang van het bekken beklemd zaten, in plaats van het gebruik van haken.

Literatuur
J.L. Kool-Blokland, De zorg gewogen. Zeven eeuwen godshuizen in Middelburg (Middelburg 1990)

Het Zeeuws Archief is het Zeeuws Museum, het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland erkentelijk voor het beschikbaar stellen van voorwerpen en afbeeldingen.