Notaris Arend Mijs, viceconsul van België in Oostburg

De Eerste Wereldoorlog speelde een prominente rol in het leven en werk van notaris Arend Mijs (1866-1934) in Oostburg. Hij hielp Belgische vluchtelingen met raad en daad en verdedigde als viceconsul van België hun belangen. Tegelijkertijd klom hij als lid van de anti-annexatiebeweging op de barricaden voor Zeeuws-Vlaanderen.

Arend Mijs

Arend Mijs verhuisde in 1904 met zijn gezin naar Oostburg, Zeeuws-Vlaanderen, om er als notaris te gaan werken. Hij was getrouwd met Hermina Johanna Kolff en had twee jonge kinderen; Jacob en Arnold. Het gezin woonde eerst in Woerden. Daar werkte Arend Mijs als kandidaat-notaris. [1] [2]

Ambachtsschool

Spoedig verwierf Mijs zich een plaats in de Zeeuws-Vlaamse samenleving. Hij werd lid van vele comités en bekleedde menige bestuursfunctie. Tot zijn belangrijkste verdiensten behoorde de ambachtsschool. Mijs was dé initiatiefnemer tot de oprichting van de ambachtsschool aan de Nieuwstraat in Oostburg. De school werd gebouwd in 1908 en nog datzelfde jaar feestelijk geopend in het bijzijn van minister van buitenlandse zaken, mr Th. Heemskerk. Jarenlang vervulde Mijs de functie van secretaris van het schoolbestuur.

Ambachtsschool NL-MdbZA_299_11247
Ambachtsschool te Oostburg. Zeeuws Archief, Zelandia Illustrata P-11247

Landbouw en stoomtram

Ook op het gebied van landbouw was Mijs actief. Vanaf 1908 was hij betrokken bij de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij. Als lid van de feestcommissie werkte hij aan de organisatie van de 3-jaarlijkse landbouwtentoonstelling van de maatschappij voor ooft- en tuinbouw in 1909. Na de eerste wereldoorlog was hij initiatiefnemer tot de oprichting van de Vereeniging tot Bevordering van het Landbouwonderwijs voor Zeeuwsch-Vlaanderen, Westelijk deel. Kort daarna werd in Schoondijke de Lagere Landbouwschool opgericht.

Voor de ontsluiting van West-Zeeuws-Vlaanderen was hij vanaf 1911 actief als commissaris van de stoomtrammaatschappij Breskens-Maldeghem. De maatschappij ontwierp het plan voor een nieuwe tramlijn van de Belgische grens bij Retranchement uit de richting Knokke naar Breskens met zijlijnen van Retranchement naar Sluis en van Cadzand-dorp naar Cadzand-haven. De voorbereidingen waren in vergevorderd stadium maar de oorlog verhinderde de aanleg en exploitatie. Tot ver na de eerste wereldoorlog bleef Arend Mijs zich inzetten voor de stoomtram.

Gezondheidscommissie

Echtgenote Mijs uitsnede
Hermina Kolff

De lokale bevolking zal Mijs ook hebben gekend als lid van feestcommissie en jury bij feestelijkheden rondom het koninklijk huis. In ieder geval kende hij de situatie van zijn streekgenoten goed; Mijs was vanaf 1909 was hij secretaris van de gezondheidscommissie te Oostburg.

Ook zijn vrouw was maatschappelijk betrokken. In februari 1911 werd Hermina Mijs-Kolff penningmeester van de jonge vereniging ‘Ziekenzorg’ te Oostburg. Het uit louter vrouwen bestaande bestuur zette zich onder andere in voor de verstrekking van levensmiddelen aan zieken en het bieden van verpleging. De hulp werd gegeven in overleg met de dokter.

Viceconsul van België in Oostburg

Zijne Majesteit koning Leopold van België benoemde Mijs in april 1914 tot viceconsul van België te Oostburg. Hij zal die benoeming te danken hebben gehad aan zijn sociale en zakelijke netwerk. [3]
Mijs vervulde de functie van consul in Oostburg. Hij gaf reisdocumenten af, verzorgde formaliteiten op het gebied van de burgerlijke stand, het personen- en familierecht en het notariaat, adviseerde Belgische bedrijven en burgers en bevorderde handelscontacten. Zijn viceconsulaatschap ressorteerde onder het ministerie van buitenlandse zaken van België.

Eerste Wereldoorlog

Duitsland viel 4 augustus 1914 België binnen. De Eerste Wereldoorlog was begonnen. Vrijwel direct kwam een vluchtelingenstroom richting Nederland op gang. De stad Antwerpen viel op 10 oktober 1914. Het Duitse leger trok verder richting de Vlaamse kust. Vele Belgen zochten over de Zeeuws-Vlaamse grens een veilig heenkomen in Nederland. De Nederlandse regering had echter met zoveel vluchtelingen geen rekening gehouden.

Vluchtelingencomités

De eerste initiatieven voor de opvang van vluchtelingen werden lokaal ontplooid; in september werden in Zeeuws-Vlaanderen een voor een plaatselijke comités tot hulpverlening opgericht. Medio september volgde de oprichting van het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland. Het provinciale comité stemde de hulpverlening af met het landelijke Amsterdamsch Comité. De oprichting van meer plaatselijke comités werd gestimuleerd.

Daarnaast kwamen er gewestelijke comités in Zeeland. Een daarvan was het comité te Oostburg met als leden notaris Arend Mijs te Oostburg, notaris L.G. James te Sluis, burgemeester J.A. Neeteson te IJzendijke en met penningmeester en secretaris de predikant J.N. Pattist te Aardenburg.

Toen de toevloed van vluchtelingen veel groter bleek te zijn dan verwacht, besloot de overheid de Centrale Commissie tot Behartiging van de Belangen der naar Nederland uitgeweken Vluchtelingen in het leven te roepen. Vanaf medio september werd de ‘Centrale Commissie’ werkzaam.

Als viceconsul van België kon Mijs rekenen op velerlei verzoeken tot hulp. Zo benaderden omstreeks oktober 1914 een aantal gevluchte Belgische onderwijzers in Aardenburg hem om voor hen bemiddelen. Zij wilden hun lonen door tussenkomst van de Nederlandse regering laten uitbetalen en hadden daartoe hun vorderingen opgestuurd aan de Belgische ambassadeur in Den Haag.

Album vol vluchtelingen

Dankbare Belgen boden in december 1914 Mijs en zijn vrouw, en aan de plaatsvervanger van de zieke burgemeester en diens vrouw, een feestprogramma aan. In de feestelijk versierde korenbeurs van Oostburg werden het Wilhelmus en de Brabançonne, het federaal volkslied van België, ten gehore gebracht. Er waren toespraken en cadeaus. De plaatsvervanger van de burgemeester en de notaris kregen beide een album uitgereikt met daarin de teksten van de toespraken en de handtekeningen van vele honderden gevluchte Belgen. De dames kregen een boeket bloemen. Aan de regeringen van Nederland en België werden telegrammen van hulde verzonden. De vluchtelingen, tussen de 700 à 800 mensen, werden onthaald op chocolademelk.

Album vol vluchtelingen

Dankbare Belgische vluchtelingen bedankten Mijs met een album, dat nu wordt beheerd door het Zeeuws Archief. De leren band met goudopdruk en leeslinten in de kleuren van de Belgische vlag is opgenomen in de Verzameling A. Mijs, toegang 643, inventarisnummer 1.

www.archieven.nl

Rondreis Belgische minister

De Belgische minister van Kunsten en Wetenschappen maakte in 1915 een rondreis door west-Zeeuws-Vlaanderen. De start was op 20 april te Breskens. De heer Poullet werd daar verwelkomd door de burgemeester, de Belgische vluchtelingen en door J.N. Pattist als afgevaardigde van de Nederlandse regering. Vervolgens bezocht de minister de daarop volgende dagen per ‘automobiel’ – ‘een Belgische auto, een welgepoetst gesloten voiture’ aldus de krant – achtereenvolgens Schoondijke, IJzendijke, Aardenburg, Eede en Sluis. In Sluis werd gedineerd met het zilveren bestek van een Belgische handboogvereniging, meegenomen door een vluchteling. In Sluis was ook Arend Mijs aanwezig. Als viceconsul begeleidde hij de Belgische minister naar Retranchement, Cadzand en Oostburg. [4]

Belgisch Comité / Oorlog op film te Oostburg

Behalve Nederlandse comités waren er ook Belgische initiatieven. Het Belgische Comité te Oostburg organiseerde bijvoorbeeld een filmvoorstelling, waarvan de opbrengsten ten goede kwamen van het Belgische Rode Kruis. Deze voorstelling in februari 1916 werd onder andere bezocht door notaris en viceconsul Mijs, burgemeester Gratama en militairen van het Nederlandse garnizoen.
De voorstelling bestond naast kluchten uit filmbeelden van de oorlog die “een verhelderen[de] kijk gaven op de bloedige gebeurtenissen in andere landen”, aldus de Middelburgsche Courant van 23 februari 1916. Na elk stuk had het publiek geapplaudisseerd.

Internationaal Liefdeswerk te Oostburg

Een andere hulpverlenende instantie was het Internationaal Liefdeswerk voor Gewonden en Krijgsgevangenen. Er waren al afdelingen opgericht in Middelburg, Roosendaal en Den Haag voordat in mei 1917 ook Oostburg een afdeling kreeg. Penningmeester te Oostburg werd Arend Mijs.
De organisatie hield zich bezig met het verzamelen en versturen van pakketten met kleding en voedsel naar buitenlandse gevangenkampen. Daarnaast behandelde de instelling verzoeken om informatie van familieleden over zoekgeraakte militairen.

Expositie oorlogsfoto’s

In december 1917 organiseerde Internationaal Liefdeswerk afdeling Oostburg de tentoonstelling ‘Oorlog in Beeld’. De expositie met circa 2000 oorlogsfoto’s was te zien in paviljoen Wilhelmina aan de boulevard te Vlissingen. De enorme collectie was eigendom van de heer Joos van Breskens.
Bij de opening in Vlissingen was ook Mijs aanwezig. De foto’s gaven “werkelijk een beeld geeft van het leven, de gevaren, den strijd van den soldaat van de marine, de luchtvaart, de legers te velde”, aldus de Vlissingse Courant. De opbrengst – bezoekers betaalden entree – kwam ten goede aan het Liefdeswerk.

Collectie foto’s Marinekorps Flandern

Arend Mijs had zelf ook een interesse in beeldverslagen van de oorlog. Dat kan worden afgeleid uit de twee alba met zeldzame oorlogsfoto’s uit zijn nalatenschap. Mogelijk kon hij als viceconsul de foto’s makkelijker verzamelen. Alle foto’s betreffen het Marinekorps Flandern. Dit Duitse legeronderdeel was gestationeerd net over de Nederlandse grens, aan de Vlaamse kust en opereerde te land, ter zee en in de lucht. Mijs’ jongste zoon maakte in de jaren ’20 beschrijvingen bij de foto’s.

Foto's Marinekorps Flandern in Verzameling A. Mijs

Arend Mijs verzamelde 386 foto’s van het Marinekorps Flandern. De foto’s en andere stukken over de Eerste Wereldoorlog zijn beschreven in de Verzameling A. Mijs,

www.archieven.nl

Belgische feestviering

De Belgen in Zeeuws-Vlaanderen vierden de verjaardag van koning Albert in 1916 in Sluis. De feestelijke dag, 15 november, begon met een huldeblijk aan notaris en viceconsul Mijs en zijn vrouw. Zij werden opnieuw uitvoerig bedankt ‘de zedelijke hulp aan allen, en voor de stoffelijke hulp aan de ongelukkiger landgenooten’, die zij de laatste twee jaar hadden gegeven. Zij kregen een beeldje en bloemen ten geschenke. Daarna werd “het Te Deum door een saamgepakte menigte bijgewoond” in de Rooms-Katholieke kerk te Sluis, gevolgd door een lunch en “een ware Belgische feestviering”, aldus de Middelburgsche Courant.

Belgische school te Oostburg

De ambachtsschool te Oostburg opende zijn deuren voor de opvang van vluchtelingen én voor de Belgische school. Vanuit zijn huis – Mijs had in 1908 een villa op steenworp afstand van de ambachtsschool laten bouwen – zag hij de Belgische kinderen naar school gaan, terwijl hij de volwassenen sprak in zijn kantoor aan huis. “Hoevelen er bij hem – als vice-consul van België – door ’t kantoor gegaan zijn, is moeilijk te schatten”, aldus een necrologie in 1934.

Huis-Arend-Mijs-collectie-ZB
Huis van de familie Mijs te Oostburg. Collectie ZB

Gedurende drie volledige schooljaren konden Belgische kinderen in Oostburg lessen volgen volgens het Belgische leerplan. Hoofdonderwijzer was de Vlaamse opvoedkundige Edward Peeters. Bij de uitreiking van de diploma’s aan het einde van het jaar was notaris Mijs steevast aanwezig.

Meneer den Consul

De sluiting van de school verliep chaotisch. Niet alle vluchtelingen keerden tegelijkertijd naar hun verwoeste vaderland terug. De school zag het aantal kinderen in het schooljaar 1918/1919 langzaam maar zeker afnemen.

Een emotionele hoofdonderwijzer richtte zich begin 1919 tot Mijs in een afscheidsrede. Hij benadrukte “die onverpoosde hartelijke bejegening die onze kinderen jaar in jaar uit […] mochten genieten. […] Hij [Mijs] was immers de goede geest van onze school, die lief en leed deelde met ons, die al onze kinderen als zijne kinderen aanzag, die steeds gelukkig was op de een of de andere wijze een zonnigen dag in het ballingsleven onzer kleinen te brengen”.

Mijs werd door de kinderen ‘Meneer den Consul’ genoemd. Met ‘de Mevrouwen’ werden mevrouw Mijs en mevrouw Gratama (echtgenote van de burgemeester) bedoeld.

Consulaire diensten

Van de vluchtelingen kreeg Mijs ooggetuigenverslagen uit de eerste hand. In februari 1917 ontving hij bijvoorbeeld een tiental Belgen die met een roeiboot via de kust wisten te ontkomen. Via Cadzand meldden ze zich bij Mijs, waarna zij in de richting van Breskens vertrokken.

Behalve hulp aan vluchtelingen verstrekte Mijs als viceconsul andere, consulaire diensten tijdens de oorlog. Zo plaatste hij namens de Belgische regering een oproep in de plaatselijke krant aan dienstplichtige Belgen in West-Zeeuws-Vlaanderen. Zij konden zich inschrijven in zijn kantoor aan huis.

Aan het einde van de oorlog waarschuwde Mijs Belgische grondeigenaren voor het onder de prijs verkopen van hun percelen. Er waren zoveel Belgen benadeeld dat een ‘Comité voor Nederland ter kostelooze voorlichting van Belgische eigenaren’ werd opgericht. In het bestuur zat onder andere viceconsul A. Mijs en het comité was gevestigd in zijn kantoor te Oostburg.

Oproep in De Zeeuw, 19 oktober 1918

In dezelfde tijd waarschuwde Mijs de Belgen in Zeeuws-Vlaanderen zich te houden aan de militaire voorschriften en weg te blijven bij de grens. In een krantenadvertentie verzocht hij hen “hun vreugde niet in uitbundigheid te laten ontaarden en de militaire voorschriften stipt na te leven door de grens tot op honderd meter niet te naderen”.

Anti-annexatiebeweging

Mijs speelde een actieve rol in de anti-annexatiebeweging. Deze beweging was opgericht door Jacob Nicolaas Pattist (Dreischor 1876 – 1946 Den Haag). Pattist was predikant van de Nederlands-hervormde kerk in IJzendijke (1911-1914) en in Aardenburg (1914-1921), daarna inspecteur van het lager onderwijs te Middelburg (1921-1924) en te Den Haag (1924-1941).

Tijden de Eerste Wereldoorlog werd hij de door de Nederlandse regering aangezocht het beleid ten aanzien van de Belgische vluchtelingen in eerst West- en korte tijd later ook in Oost-Zeeuws-Vlaanderen gestalte te geven. In 1915 nam hij het initiatief tot de oprichting van een anti-annexatiecomité in Zeeuws-Vlaanderen. In dit comité zou hij een leiden rol blijven spelen. [5]

Pattist mobiliseerde allereerst priesters en dominees en schoolmeesters, zij hadden veel invloed in de plaatselijke gemeenschappen. Vlak na de beëindiging van de oorlog nodigde hij de burgemeesters van Zeeuws-Vlaanderen uit een afvaardiging van hun gemeente te laten deelnemen aan een grote vergadering in Schoondijke op 16 december 1918. De burgemeesters mochten zichzelf niet afvaardigen; Pattist mikte op een manifestatie van het volk en niet van overheidsinstellingen.

Tijdens de vergadering werd het ‘Zeeuwsch Vlaams Comité van Aktie tegen de annexionistische Belgische beweging’ opgericht. Voorzitter was Pattist en onder de leden was notaris A. Mijs te Oostburg. Over zijn lidmaatschap werden direct kritische vragen gesteld. Hij was immers viceconsul van België en hoe stond die functie in verhouding tot vaderlandsliefde? Mijs antwoordde dat als de Belgische regering zich zou uitspreken voor annexatie, hij zijn functie zou neerleggen.

Het verdrag van Versailles werd 18 juni 1919 gesloten. In de verdragstekst werd in één artikel vermeld dat de eeuwigdurende neutraliteit van België was vervallen, het land kreeg geen beter verdedigbare grenzen (middels landoverdracht door Nederland).

Consulaat ware ‘thuis’ der Belgen

In september 1919 was het zover. Mijs vroeg ontslag aan als viceconsul. De Breskensche Courant citeerde ‘Het Vlaamsch Heelal’: “Dat zal àl de Belgen, die den waardigen man kennen en waardeeren, ten zeerste verdrieten, te meer omdat dit een soort van protest is tegen het annexionistisch drijven van sommige Belgische heethoofden. Gedurende de lange en bange oorlogsjaren waren Consul Mijs en zijn geachte dame de hechtste steunen en de warmste vrienden der uitgeweken Belgen in Zeeuwsch-Vlaanderen. […] Het Consulaat was de ware ‘thuis’ der Belgen die er steeds hulp, troost, aanmoediging, opbeuring – al wat de uitgewekenen behoefden – wisten te vinden. Dat een man als hij, die gedurende de lange oorlogsjaren deed wat hij deed, die er zelfs zijn eigen belangen voor ten offer bracht, thans zijn ontslag aanvraagt, is een ware kaakslag in het wezen der ‘huberlubus faiseurs de bruit’, die thans in België alleen het hooge woord mogen voeren.” [6]

Arend Mijs in zijn werkkamer in Oostburg, ca 1920-1930

Overdracht archief anti-annexatiecommissie

In 1930 bood notaris Mijs een gedeelte van de archieven van de voormalige anti-annexatiecommissie uit Zeeuws-Vlaanderen aan het rijksarchief aan, op voorwaarde dat het archief de komende 50 jaar niet door het publiek zou mogen worden geraadpleegd. De stukken werden toegevoegd aan de verzameling die J.N. Pattist in 1924 had overgedragen.

Archief J.N. Pattist

Archiefstukken over de voormalige anti-annexatiebeweging uit Zeeuws-Vlaanderen uit het bezit van Arend Mijs zijn opgenomen in het Archief J.N. Pattist (inventarisnummers 9 t/m 12).

www.archieven.nl

Archief Gedelegeerde Vluchtelingen Zeeuwsch-Vlaanderen en Walcheren

Meer over Belgische vluchtelingen in Zeeland is te vinden in het archief dat J.N. Pattist vormde als Gedelegeerde Vluchtelingen Zeeuwsch-Vlaanderen en Walcheren.

www.archieven.nl

Oudste zoon notaris te Oostburg

Mijs’ oudste zoon Jacob werd candidaat-notaris en volgde zijn vader op. Hij werd 28 januari 1935 benoemd tot notaris te Oostburg. Zoon Arnold studeerde rechten in Utrecht en werd in 1932 administrateur bij de Spaarbank-Vereeniging te Zutphen. In 1936 werd hij directeur van de bank.
Arend Mijs overleed op 68-jarige leeftijd in 1934. Zijn vrouw Hermina Mijs-Kolff werd 95 jaar en overleed in 1961.

Eerlijkheid en rechtvaardigheidszin

Dat Mijs alom geliefd was, maakt de volgende necrologie (1934) overduidelijk: “De Cadzandtenaar legde hem zonder eenig voorbehoud zijn zaken bloot; de onkreukbare eerlijkheid en onbesproken rechtvaardigheidszin van den Oostburgenschen notaris verzekerden dezen een hooge plaats in de Over-Scheldesche samenleving”.

Noten
[1] Arend Mijs (Oudenbosch 2-3-1866 – 16-9-1934 Oostburg), zoon van Jacob Mijs en Agatha Wilhelmina Heerma van Voss. Arend Mijs trouwde 10-8-1894 te Bergen op Zoom met Hermina Johanna Kolff (Middelharnis 25-11-1834 – 21-1-1961 Oostburg), dochter van Arnoldus Catharinus Kolff en Adriana Lumina Heerma van Voss. Het echtpaar kreeg twee kinderen:
Jacob Mijs (Woerden 19-5-1895 – 18-1-1972 Oostburg). Jacob Mijs trouwde 26-10-1922 te Oostburg met Cornelia Johanna Sturm (Goes 24-11-1894 – 30-1-1972 Oostburg), van beroep tandarts, dochter van Frederik Sturm en Catrina Walraven.
Arnoldus Catharinus (Woerden 22-8-1902 – 5-2-1979 Zutphen) trouwde met Adriane Hermine Louise Badings (overleden 4-1-1982) op 7-2-1933 te Barneveld. Zij kregen twee dochters.
[2] Arend Mijs werd in juni 1904 benoemd en in juli 1904 beëdigd tot notaris te Oostburg. Middelburgsche Courant, 29 juni 1904 en 16 juli 1904.
[3] Benoeming op 20 april 1914. Bij K.B. van 15 mei 1914 werd Mijs als viceconsul in Nederland toegelaten.
[4] Bron: http://mail.maldegem.be/websitemaldegem/getrmaldegem/1915_04_24.pdf
[5] Bauwens, A., Haak, M., ‘Bange jaren, Zeeuws-Vlaanderen en de Eerste Wereldoorlog’ (Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen 2014)
[6] Breskense Courant, 27 september 1919